In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 september 2023 uitspraak gedaan over de beëindiging van het recht op tijdelijke bescherming voor een derdelander uit Oekraïne. Het bestreden besluit, genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 23 augustus 2023, beëindigde de tijdelijke bescherming van de verzoeker per 4 september 2023. Dit besluit houdt in dat de verzoeker vanaf die datum niet langer gebruik kan maken van de rechten die eerder op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming (2011/55/EG) aan hem waren verleend. De verzoeker heeft op 31 augustus 2023 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn rechten kan blijven uitoefenen totdat er een definitieve uitspraak in de bodemprocedure is gedaan.
De voorzieningenrechter heeft besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten, zoals toegestaan onder artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In zijn overwegingen heeft de voorzieningenrechter benadrukt dat zijn oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. Hij heeft ook verwezen naar een eerdere uitspraak van dezelfde rechtbank over een vergelijkbare zaak, wat de noodzaak voor nadere bestudering in de bodemprocedure onderstreept.
Gezien het spoedeisend belang heeft de voorzieningenrechter besloten om de voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit houdt in dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat de verzoeker als begunstigde van de Richtlijn moet worden aangemerkt, met behoud van de eerder verleende rechten en voorzieningen. Daarnaast is de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 837,00, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.