In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 1 september 2023, staat de beëindiging van het recht op tijdelijke bescherming voor een derdelander uit Oekraïne centraal. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 29 augustus 2023 besloten om het recht op tijdelijke bescherming van de verzoeker te beëindigen per 4 september 2023. Dit besluit houdt in dat de verzoeker vanaf deze datum niet langer gebruik kan maken van de rechten die eerder aan hem zijn verleend op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming (2011/55/EG) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382. Dit besluit wordt tevens beschouwd als een terugkeerbesluit.
De verzoeker heeft op 31 augustus 2023 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat het bestreden besluit geschorst wordt en hij zijn rechten kan blijven uitoefenen. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten dat een zitting niet nodig is en het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De voorzieningenrechter heeft de zaak vervolgens gesloten.
In zijn overwegingen stelt de voorzieningenrechter dat zijn oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. Hij verwijst naar een eerdere uitspraak van dezelfde rechtbank over een vergelijkbare zaak, waarin ook de beëindiging van het recht op tijdelijke bescherming aan de orde was. Gezien het spoedeisend belang, zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, heeft de voorzieningenrechter besloten om de voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit houdt in dat de verzoeker als begunstigde van de Richtlijn moet worden aangemerkt en dat de eerder verleende rechten en voorzieningen moeten worden voortgezet totdat er een beslissing is genomen in de bodemprocedure. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 837,00.