Overwegingen
1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat.
2. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 16 mei 2023 het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor was dat de rechtbank tot de conclusie was gekomen dat de beslistermijn op het moment van het indienen van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. De rechtbank heeft overwogen dat opposante op 12 juli 2022 een aanvraag heeft gedaan. Geopposeerde heeft op 29 juli 2022 een ontvangstbevestiging van de aanvraag verstuurd, met daarbij de mededeling de beslistermijn te verlengen naar zes maanden.
3. Op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet geopposeerde uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van een aanvraag als hier aan de orde beslissen. Deze termijn kan, op grond van dit artikel, met maximaal drie maanden worden verlengd. De beslistermijn zou daarmee dus volgens de rechtbank in genoemde uitspraak geëindigd zijn op 27 januari 2023. Hieruit heeft de rechtbank opgemaakt dat de ingebrekestellingen van respectievelijk 11 januari 2023 en 16 januari 2023 prematuur waren ingediend en heeft zij daarom het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard.
4. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank in de eerste plaats of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
5. Het verzet is tijdig ingesteld.
6. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat voor opposante niet duidelijk is waaruit blijkt dat de beslistermijn met drie maanden verlengd zou zijn. Daarnaast voert opposante aan dat op het online portaal van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aangegeven wordt dat de beslistermijn op 10 januari 2023 is geëindigd. De ingebrekestelling, die na deze datum is ingediend, is volgens opposante dan ook niet prematuur. Opposante verzoekt de rechtbank tot gegrondverklaring van het verzet.
Overwegingen rechtbank over de verzetsgronden
7. Over de gronden van het verzet overweegt de rechtbank als volgt. De verlenging van de beslistermijn is opgenomen in de brief met de ontvangstbevestiging van de aanvraag van 29 juli 2022. Opposante heeft op 16 mei 2023 een screenshot van het online portaal van de IND aan het dossier toegevoegd, waarin geopposeerde aangeeft uiterlijk 10 januari 2023 te zullen beslissen op de aanvraag. Daarom is geopposeerde naar het oordeel van de rechtbank aan deze termijn gehouden. De ingebrekestelling is daarmee rechtsgeldig ingediend en het beroep tegen het niet tijdig beslissen is ontvankelijk.
8. Hieruit volgt dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was en is de zaak ten onrechte zonder zitting afgedaan. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en dat de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan.
9. Partijen zijn beide uitgenodigd voor de zitting over het verzet. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep.
10. Opposante zal hierna worden aangeduid als eiseres. Geopposeerde zal worden aangeduid als verweerder.
11. Eiseres voert in beroep aan dat de aanvraag is gedaan op 12 juli 2022. Op 13 januari 2023 is verweerder in gebreke gesteld en gewezen op het overschrijden van de beslistermijnen en is hem verzocht binnen twee weken alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag. Eiseres wijst in het beroep op het uitblijven van de beslissing en het overschrijden van de beslistermijn. Het beroep richt zich hiertegen. Eiseres verzoekt het beroep gegrond te verklaren en het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit te vernietigen. Voorts heeft eiseres de rechtbank verzocht verweerder op te dragen binnen 2 weken een besluit te nemen op de ingediende aanvraag, onder verbeurte van een dwangsom. Eiseres verzoekt ook om een bestuurlijke dwangsom vast te stellen, alsook verweerder in de proceskosten en griffierechten te veroordelen.
12. Verweerder heeft ter zitting van 21 juni 2023 aangegeven dat uit het systeem van de IND blijkt dat de aanvraag ontvangen is op 13 juli 2022. Derhalve is volgens verweerder de ingebrekestelling niet prematuur ingediend en is het beroep gegrond.
Overwegingen rechtbank over beroepsgronden
13. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
14. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
14. Verweerder moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen (artikel 2u, eerste lid, Vw). Verweerder heeft bij brief van 29 juli 2022 deze termijn met drie maanden verlengd. In het online portaal van de IND heeft verweerder aangegeven uiterlijk 10 januari 2023 te zullen beslissen. Verweerder is om die reden aan deze termijn gehouden. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken, dat eiseres verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
16. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder zal daarom een besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat het dossier nog niet compleet is en dat een herstel verzuim geboden is om de aanvraag compleet te maken. De rechtbank legt verweerder daarom een termijn van acht weken op voor het bekendmaken van een nieuwe beslissing op de aanvraag.
17. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
18. Op verzoek stelt de rechtbank de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die verweerder op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb verschuldigd is. Eiseres heeft verzocht deze dwangsom vast te stellen. Omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.255,50. Dit is als volgt opgebouwd: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een wegingsfactor van 0,5, 0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting, beide met een wegingsfactor van 1. De waarde per punt is € 837,-.