ECLI:NL:RBDHA:2023:13315

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
NL23.23348
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd aan eiser door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had niet meegewerkt aan een eerdere overdracht naar Oostenrijk en stelde dat de maatregel niet correct was toegelicht in een begrijpelijke taal. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er een gebrek was in de toelichting, dit niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel, omdat eiser in staat was om beroep in te stellen en bijstand had van een gemachtigde. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, onder andere omdat eiser zich mogelijk aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser dat er geen zicht op uitzetting was en dat hij niet correct was bevraagd over zijn Nederlandse verloofde. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23348

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. van Daalhuizen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met een schriftelijke afdoening van het beroep. Op 18 augustus 2023 heeft eiser de gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft op 21 augustus 2023 een verweerschrift ingediend. Op 23 augustus 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten

Overwegingen

1. De rechtbank volgt eiser in de stelling dat de maatregel niet overeenkomstig de voorschriften van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 is uitgereikt nu deze niet schriftelijk is toegelicht in een taal die voor eiser begrijpelijk is, en dat er dus sprake is van een gebrek. Dit leidt echter niet zonder meer tot de onrechtmatigheid van de maatregel. Immers, eiser heeft beroep kunnen instellen tegen de maatregel en is bijgestaan door zijn gemachtigde. Daardoor is eiser door het gebrek niet in zijn belangen geschaad. De rechtbank ziet dan ook aanleiding het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [1] te passeren.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder terecht overwogen dat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Verder overweegt verweerder dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de zware grond 3k betwist. Hij stelt dat hij wel heeft meegewerkt aan de eerdere (poging tot) overdracht aan Oostenrijk op 21 juli 2023. Hij is immers op Schiphol aangekomen en heeft is daar bij de gate aangekomen. Hij wist echter niet wat van hem verder verwacht werd en is naar een informatiepunt gelopen. Daar is hij door twee medewerkers van de Marechaussee meegenomen en in een taxi terug naar het AZC in Ter Apel gebracht. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Zoals eiser heeft verklaard tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling, is aan hem destijds medegedeeld dat hij bij de gate diende te wachten. Eiser heeft geen goede verklaring kunnen geven voor het feit dat hij desondanks is weggelopen. Verweerder heeft hieruit kunnen afleiden dat eiser geen medewerking heeft verleend aan de overdracht. De grond is feitelijk juist. De overige gronden zijn door eiser niet betwist en zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Er zijn hiermee voldoende gronden die de maatregel kunnen dragen. Het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken is daarmee gegeven.
4. In de maatregel is voldoende gemotiveerd waarom een lichter middel niet doeltreffend is toe te passen. Van belang hierbij is dat een eerdere overdracht niet is doorgegaan door toedoen van eiser. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn beroepsgrond dat verweerder hem ten onrechte niet heeft bevraagd over zijn Nederlandse verloofde. Het was aan eiser om hierover iets naar voren te brengen. Ook in de schriftelijke gronden van beroep is eiser hier niet concreet op ingegaan.
5. Eiser heeft in het inleidende beroepschrift heeft gesteld dat er geen zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn. De rechtbank begrijpt dit aldus dat volgens eiser het zicht op overdracht aan Oostenrijk zou ontbreken. Alleen al vanwege de voorziene overdacht op 23 augustus a.s. kan dit niet worden gevolgd.
6. Voor zover eiser daarnaast in het inleidende beroepschrift heeft gesteld dat een redelijk vermoeden van illegaal verblijf ontbreekt, heeft hij niet aangegeven in welk opzicht dit volgens hem relevant is voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De rechtbank stelt in dit verband nog vast dat eiser op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 is opgehouden als mogelijke Dublinclaimant.
7. Ook overigens is niet gebleken dat de bewaring van eiser onrechtmatig moet worden geacht.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 5.1b, derde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid van het Vb.