ECLI:NL:RBDHA:2023:13433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
NL23.16075
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van mensenhandel en bedenktijd

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 6 september 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op humanitaire gronden beoordeeld. Eiseres, afkomstig uit Uganda, had op 8 december 2022 een asielaanvraag ingediend en deed op 27 januari 2023 aangifte van mensenhandel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had haar aanvraag op 9 februari 2023 afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet gehouden was om te wachten op de uitkomst van een beklagprocedure bij het gerechtshof, die eiseres had gestart na de afwijzing van haar aanvraag. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiseres geen bedenktijd is gegeven, maar dat dit niet van doorslaggevend belang is voor de afwijzing van de aanvraag. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie en concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat eiseres niet voldoet aan de cumulatieve voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning op basis van de richtlijn betreffende slachtoffers van mensenhandel. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank beslist dat het bestreden besluit in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16075

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Hidding),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar (ambtshalve) aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘tijdelijke humanitaire gronden’.
1.1.
Met het primaire besluit van 9 februari 2023 heeft de staatssecretaris de (ambtshalve) aanvraag van eiseres van 31 januari 2023 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel “tijdelijke humanitaire gronden”, afgewezen.
1.2.
Met het besluit van 4 mei 2023 (het bestreden besluit) is de staatssecretaris bij de afwijzing van de (ambtshalve) aanvraag gebleven en is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft daarom tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 27 juni 2023 heeft eiseres de gronden van het beroep aangevuld.
1.4.
Op 26 juli 2023 heeft eiseres een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op
31 januari 2023, en een proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 27 januari 2023, ingezonden.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres bijgestaan door een tolk, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres, afkomstig uit Uganda en geboren op [geboortedatum] , heeft op 8 december 2022 een asielaanvraag ingediend. Uit het EU-VIS bleek dat Spanje eiseres een visum had verleend met een geldigheidsduur van 24 november 2022 tot 22 februari 2023. Daarom heeft de staatssecretaris de Spaanse autoriteiten verzocht eiseres over te nemen op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening. Spanje heeft daar op 9 maart 2023 mee ingestemd.
3. Op 27 januari 2023 heeft eiseres aangifte gedaan van mensenhandel. Op 31 januari 2023 is de ‘kennisgeving aangifte strafproces mensenhandel en beroep op regeling B8/3 Vc [1] 2000’ (Model M55) opgemaakt.
3.1.
Op 31 januari 2023 is de kennisgeving van de aangifte doorgestuurd naar de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft op grond van het in paragraaf B8/3.1 van de Vc 2000 neergelegde beleid de kennisgeving van aangifte ambtshalve aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘tijdelijke humanitaire gronden’ (de aanvraag).
3.2.
De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning, zoals genoemd in artikel 3.48 van het Vb [2] en paragraaf B8/3.1 van de Vc 2000. De staatssecretaris heeft op 8 februari 2023 een bericht ontvangen van het Openbaar Ministerie (OM) waarin staat vermeld dat besloten is om geen vervolging in te stellen, vanwege een gebrek aan opsporingsindicaties voor Nederland. De aanwezigheid van eiseres in Nederland is daarom niet noodzakelijk in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel. Eiseres heeft hier op 8 maart 2023 bezwaar tegen gemaakt.
Het bestreden besluit
4. De staatssecretaris stelt zich in het bestreden besluit primair op het standpunt dat eiseres haar klachten inzake de procedure over het al dan niet verlenen van bedenktijd kan inbrengen in de nog op te starten beklagprocedure van artikel 12 Sv [3] . Door eiseres is niet gesteld dat het geven van een (formele) bedenktijd tot een ander OM-besluit en daarmee een ander primair besluit zou hebben kunnen leiden. De staatssecretaris stelt subsidiair dat eiseres door haar formeel geen bedenktijd te geven niet in haar belangen is geschaad. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 20 oktober 2022 [4] blijkt dat de bedenktijd tot doel heeft ervoor te zorgen dat de betrokken onderdanen van derde landen kunnen herstellen. Deze periode van de bedenktijd gaat vooraf aan de datum waarop de aangifte wordt gedaan. Eiseres heeft op 27 januari 2023 aangifte van mensenhandel gedaan en volgens de staatssecretaris is niet gebleken dat door het niet geven van bedenktijd afbreuk wordt gedaan aan de nuttige werking van Richtlijn 2004/81 EG [5] (de richtlijn). Hij wijst er daarbij op dat eiseres in de periode voorafgaand aan de aangifte recht had op voorzieningen en dat ten aanzien van haar geen verwijderingsmaatregel ten uitvoer is gelegd. Voorts stelt de staatssecretaris dat niet is gebleken dat eiseres de aangifte van mensenhandel niet goed heeft kunnen voorbereiden en dat haar keuze om mee te werken met de bevoegde autoriteiten niet weloverwogen is geweest. Evenmin is gebleken dat eiseres niet voldoende in de gelegenheid is geweest om te herstellen, aldus de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank is van oordeel dat de afwijzing van de (ambtshalve) aanvraag van de verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘tijdelijke humanitaire gronden’ in stand kan blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij, aan de hand van de beroepsgronden van eiseres, tot dit oordeel komt.
Wettelijk kader
6. Uit artikel 6, eerste lid, van de richtlijn volgt dat de vreemdeling recht heeft op bedenktijd om te herstellen en zich te onttrekken aan de invloed van de daders van de strafbare feiten, zodat hij met kennis van zaken kan beslissen of hij wil samenwerken met de bevoegde autoriteiten.
6.1.
In paragraaf B8/3.1 van de Vc 2000 is bepaald dat aan vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel op grond van artikel 8, aanhef en onder k, van de Vw 2000 een bedenktijd van maximaal drie maanden wordt gegund, waarbinnen zij een beslissing moeten nemen of zij aangifte willen doen van mensenhandel of op andere wijze medewerking willen verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van een verdachte van mensenhandel, of dat zij hiervan afzien.
6.2.
In artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 is bepaald dat een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden kan worden verleend aan de vreemdeling die slachtoffer-aangever is van mensenhandel, voor zover er sprake is van een strafrechtelijk of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan.
De bedenktijd
7. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris haar ten onrechte geen bedenktijd [6] heeft gegeven. Het niet geven van bedenktijd is in strijd met artikel 6, eerste lid, van de richtlijn. Door geen bedenktijd toe te kennen is zij in haar belangen geschaad. Zij stelt dat de staatssecretaris had moeten nagaan of bedenktijd aan eiseres is gegeven. Eiseres wijst er in dat verband op dat haar niet is verteld dat zij meer tijd mocht nemen om de aangifte goed voor te bereiden. Het is goed mogelijk dat eiseres door haar psychische klachten tijdens de aangifte niet volledig heeft kunnen verklaren. Volgens eiseres had zij meer hulp en voorlichting moeten krijgen alvorens zij aangifte kon doen. Dat dat niet is gedaan is volgens eiseres onzorgvuldig.
7.1.
De staatssecretaris stelt op de zitting dat het juist is dat eiseres geen bedenktijd heeft gekregen, dat er enige tijd zat tussen het indienen van de asielaanvraag en het doen van aangifte door eiseres, dat eiseres voldoende tijd heeft gehad om aangifte te doen en dat de verantwoordelijkheid voor het geven van bedenktijd bij de politie en de KMar [7] ligt. Verder stelt de staatssecretaris op de zitting dat niet is gebleken dat eiseres door het niet krijgen van bedenktijd nadeel heeft ondervonden. Eiseres is niet uitgezet en zij had aanspraak op voorzieningen.
7.2.
De rechtbank stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling [8] van
4 november 2022 [9] , rechtsoverweging 2.1 en verder, voorop dat een verblijfsvergunning op grond van de richtlijn op grond van artikel 8, tweede lid, van de Richtlijn alleen kan worden verleend als aan alle in het eerste lid van dat artikel genoemde vereisten is voldaan. De verlening van die verblijfsvergunning is niet alleen afhankelijk van het moment van het verstrijken van de bedenktijd dan wel het blijk geven van bereidheid tot medewerking aan het onderzoek naar mensenhandel. Een lidstaat moet volgens artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de richtlijn ook bekijken of het voor het onderzoek of de gerechtelijke procedure dienstig is om het verblijf van de persoon in kwestie op zijn grondgebied te verlengen.
7.3.
De rechtbank stelt vast dat eiseres op het moment dat de staatssecretaris het besluit van 9 februari 2023 nam het OM op 8 februari 2023 heeft bericht dat de aanwezigheid van eiseres niet noodzakelijk wordt geacht als hiervoor bedoeld, en dat zij niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 8, eerste lid, van de Richtlijn. Omdat het gaat om cumulatieve voorwaarden, is het voor de zaak van eiseres niet van doorslaggevend belang de aanvang van de bedenktijd vast te stellen en behoeft haar betoog over strijd met artikel 6 van de richtlijn geen bespreking. De rechtbank verwijst hiervoor naar de in 7.2 vermelde uitspraak van de Afdeling van 4 november 2022, onder rechtsoverweging 2.1.3. Wat eiseres aanvoert geeft de rechtbank geen grond voor een ander oordeel. Bovendien stelt de staatssecretaris terecht dat de vraag of al dan niet een (formele) bedenktijd aan eiseres gegund had moeten worden ziet op de periode vóór de ambtshalve aanvraag die tot het bestreden besluit heeft geleid en daarom niet van belang is. Ook al zou aan eiseres bedenktijd zijn gegeven, dan wil dat, zoals de staatssecretaris terecht stelt, niet zeggen dat de staatssecretaris een ander inhoudelijk besluit zou hebben genomen.
7.4.
Anders dan eiseres stelt, is de rechtbank van oordeel dat de staatsecretaris niet gehouden was om na te gaan of aan eiseres bedenktijd is gegeven. Daarvoor is van belang dat – zoals de staatssecretaris op de zitting terecht heeft toegelicht – uit paragraaf B8/3.1 van de Vc 2000 volgt dat de verantwoordelijkheid voor het aanbieden van bedenktijd bij de politie en de KMar ligt. De stelling van eiseres dat zij door het niet geven van bedenktijd is benadeeld, volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft – en dat is ook niet in geschil – al die tijd rechtmatig verblijf gehad op grond van haar asielaanvraag en is er – overeenkomstig het doel van de richtlijn – geen dreiging van onmiddellijke uitzetting geweest. Daarnaast had eiseres aanspraak op voorzieningen. Anders dan eiseres stelt, heeft de staatssecretaris mogen uitgaan van het sepotbericht van het OM van 8 februari 2023. De beslissing van het OM, bij wie het vervolgingsmonopolie ligt, is voor de staatssecretaris leidend en hij kan niet treden in de inhoudelijke juistheid van die beslissing.
Beklagprocedure
8. Eiseres voert aan dat voor zover de staatssecretaris de weigering om een verblijfsvergunning alleen kan baseren op het sepot door het OM, hij de beklagprocedure van artikel 12 Sv bij het gerechtshof had moeten afwachten alvorens een besluit te nemen.
8.1.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Eiseres is op 5 mei 2023 een artikel 12 Sv beklagprocedure gestart bij het gerechtshof in Den Haag en dat is na het door de staatssecretaris op 4 mei 2023 genomen besluit op bezwaar. Hij wist dus ten tijde van het nemen van het besluit op besluit niet van de bij het gerechtshof ingediende beklagprocedure. De staatssecretaris was daarom niet gehouden om te wachten met het nemen van het besluit op bezwaar in afwachting van de uitkomst van de beklagprocedure bij het gerechtshof. Nog los daarvan, heeft de staatssecretaris op de zitting gesteld dat indien het gerechtshof het beklag van eiseres gegrond verklaard, zij mogelijk in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank komt op grond van al het voorgaande tot de conclusie dat de staatssecretaris de ambtshalve aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijk humanitair’ terecht heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingencirculaire.
2.Vreemdelingenbesluit.
3.Wetboek van Strafvordering.
4.ECLI:EU:C:2022:809.
5.Richtlijn van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie.
6.Zie B8/3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Koninklijke Marechaussee.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.