ECLI:NL:RBDHA:2023:13489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
NL23.25639
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrecht betreffende beëindiging tijdelijke bescherming voor Oekraïense derdelander

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een derdelander die tijdelijk bescherming geniet op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 22 augustus 2023, stelde vast dat het recht van verzoekster op tijdelijke bescherming zou eindigen op 4 september 2023. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij nog geen daadwerkelijk besluit had ontvangen en de IND haar had meegedeeld dat het besluit per post was verzonden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het beroep ontvankelijk is, ook al was het prematuur ingesteld. De rechter oordeelde dat het belang van verzoekster om de gemeentelijke opvangvoorzieningen te laten voortduren en haar recht om te mogen werken zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om de voorzieningen per 4 september 2023 te beëindigen. Gezien de urgentie van de situatie en de mogelijkheid dat het beroep zal slagen, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. Dit betekent dat het bestreden besluit wordt geschorst totdat er een uitspraak is gedaan op het beroep.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 837. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De zaak betreft belangrijke juridische aspecten van het bestuursrecht en vreemdelingenrecht, met specifieke verwijzingen naar de Richtlijn 2001/55/EG en het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.25639

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster], verzoekster,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder vastgesteld dat het recht van verzoekster op tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming [1] en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit [2] eindigt op 4 september 2023.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb [3] uitspraak buiten zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
2. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verzoekster op 31 augustus 2023 beroep heeft ingesteld onder de mededeling dat zij nog geen daadwerkelijk besluit van verweerder heeft ontvangen. Wel heeft de IND haar telefonisch meegedeeld dat het in haar geval genomen besluit per post aan haar is verzonden. Verweerder heeft op verzoek van de voorzieningenrechter het bestreden besluit overgelegd. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het beroep, ook indien dit prematuur is ingesteld, ontvankelijk moet worden geacht.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder bepaald dat het recht van verzoekster op tijdelijke bescherming eindigt op 4 september 2023. Dit betekent dat verzoekster vanaf 4 september 2023 geen aanspraak meer kan maken op de rechten die verbonden zijn aan de status tijdelijk beschermde. De voorzieningenrechter stelt vast dat het beroep van verzoekster niet kan worden afgehandeld voordat het recht van verzoekster op tijdelijke bescherming eindigt. De vereiste onverwijlde spoed is daarmee gegeven.
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van verzoekster om de gemeentelijke opvangvoorzieningen te laten voortduren en het recht om te mogen werken te behouden zwaarder dan het belang van verweerder om die voorzieningen per 4 september 2023 te beëindigen voordat op het beroep is beslist. Daarbij is van belang dat, gegeven de vooralsnog divergerende rechtspraak, er rekening mee moet worden gehouden dat het beroep zal slagen. De voorzieningenrechter zal dan ook bij wijze van ordemaatregel het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toewijzen op de hierna te melden wijze.
5. De voorzieningenrechter ziet in de toewijzing van het verzoek aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 837 (1 punt voor het indienen van het
verzoekschrift met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst totdat uitspraak is gedaan op het beroep (zaaknummer NL23.25638);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 837 (achthonderdzevenendertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan
3.Algemene wet bestuursrecht.