ECLI:NL:RBDHA:2023:13568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
NL23.24312
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling in het kader van openbare orde en risico op onttrekking aan toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een Marokkaanse vreemdeling, is opgelegd. De maatregel is opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 1 september 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de claim dat hij ten onrechte in het Nederlands is gehoord, overwogen. Eiser stelde dat hij de Nederlandse taal niet voldoende beheerst om de procedure goed te begrijpen. De rechtbank oordeelde echter dat uit het proces-verbaal van het gehoor blijkt dat eiser de Nederlandse taal voldoende beheerst en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is opgelegd. De rechtbank concludeert dat er voldoende gronden zijn voor de maatregel van bewaring, gezien de risico's dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft eerder een terugkeerbesluit en een inreisverbod gekregen, en heeft zich in het verleden aan het toezicht onttrokken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24312

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 22 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was een tolk aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 11 juli 1997.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is in het kader van de openbare orde, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Voortraject
Gebruik van een tolk
3. De gemachtigde van eiser voert aan dat eiser ten onrechte in het Nederlands is gehoord. Eiser beheerst het Nederlands niet in voldoende mate om goed te begrijpen wat er gebeurt en op welke manier hij hierop had kunnen reageren. Volgens de gemachtigde van eiser heeft verweerder met deze handelwijze gehandeld in strijd met artikel 28 Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv). Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 15 mei 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:6969.
3.1.
Anders dan eiser stelt, volgt uit artikel 28 Wbtv niet dat de Kmar of de politie in alle gevallen dat zij in het kader van het vreemdelingenrecht een vreemdeling horen, gebruik dienen te maken van een tolk. Artikel 28 Wbtv bepaalt dat in het geval zij gebruik maken van een tolk, dit een beëdigde tolk dient te zijn.
3.2.
Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal (pv) van gehoor van 22 augustus 2023 volgt dat eiser door de verbalisant is gehoord in de Nederlandse taal, welke -aldus het pv- door de verbalisant en eiser in voldoende mate beheerst wordt. Van de juistheid van dit pv dient in beginsel te worden uitgegaan. In het pv is voor wat betreft het gebruik van een tolk onder andere het volgende vermeld.
“Tolk.
M. U vertelt dat u uitsluitend in de Nederlandse taal gehoord wenst te worden.
V. Waarom wilt u niet in de Marokkaanse taal gehoord te worden?
A. Omdat ik beter Nederlands praat dan Arabisch.”
Verder blijkt uit de antwoorden zoals opgenomen in het pv dat eiser de in het Nederlands gestelde vragen van de verbalisant heeft begrepen en daarop heeft kunnen antwoorden. De enkele ontkenning ter zitting dat eiser zou hebben gezegd dat hij in het Nederlands gehoord wilde worden, is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van het op ambtseed opgemaakte pv. Dat bij het gehoor geen gebruik is gemaakt van een tolk, leidt daarom niet tot het oordeel dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd. Eisers beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 15 mei 2023 leidt niet tot een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
Schriftelijke bekendmaking
4. Verder stelt eiser dat er sprake is van schending van artikel 5.3 Vb 2000 omdat eiser niet schriftelijk op de hoogte is gebracht van de redenen van zijn inbewaringstelling en van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat er niet is voldaan aan de eisen genoemd in artikel 5.3 van het Vb 2000. Uit het dossier blijkt immers niet dat aan eiser is uitgelegd dat hij tegen de maatregel van bewaring beroep in kan instellen en dat hij daarbij recht heeft op gratis rechtsbijstand. Er is hiermee sprake van het gebrek. De rechtbank ziet echter met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht aanleiding om het gebrek te passeren nu eiser beroep heeft ingediend en daarbij ook daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van gratis rechtsbijstand. Dit betekent dat eiser ondanks het gebrek niet is verstoken van zijn recht op gratis rechtsbijstand. Eiser is derhalve niet benadeeld. De rechtbank ziet in voorgaande wel aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen, nu aan eiser op 11 maart 2022 een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaren is opgelegd. Op 15 oktober 2022 is eiser aan aanvullende terugkeerbesluit opgelegd. Eiser geniet derhalve geen rechtmatig verblijf.
Gronden
6. Naar het oordeel van de rechtbank zijn zware gronden 3a, 3b, 3c, 3e en 3f, in samenhang bezien, reeds voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Gelet op eisers verklaring tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling dat hij zijn paspoort op zee tussen Turkije en Griekeland heeft weggegooid, heeft verweerder terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen (3a). Eiser mocht Nederland immers niet zonder geldig paspoort en visum Nederland inreizen. Verder blijkt uit het systeem dat eiser op 27 januari 2021 met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij zich daarmee aan het toezicht heeft onttrokken (3b). Ook is aan eiser op 11 maart 2022 een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van 0 dagen en is aan hem een inreisverbod opgelegd van twee jaren. Bij besluit van 25 oktober 2022 is de door eiser ingediende asielaanvraag buitenbehandeling gesteld en is beslist dat het eerder ingediende terugkeerbesluit en inreisverbod gehandhaafd blijft. Eiser had Nederland dus al hebben moeten verlaten, maar heeft dit niet gedaan. Daarentegen heeft eiser juist verklaard in Nederland te willen blijven (3c). Verder is gebleken dat eiser zich in het kader van zijn aanvragen om toelating heeft bediend van aliassen (3e). Nu hij verder heeft verklaard dat hij zijn paspoort en ID-kaart doelbewust heeft weggegooid, omdat hij, als hij zijn paspoort zou hebben, teruggestuurd zou kunnen worden, heeft verweerder ook de zware grond 3f aan eiser kunnen tegenwerpen. Dat de zware gronden 3a en 3e van toepassing zijn op veel asielzoekers, maakt niet dat deze gronden niet aan eiser kunnen worden tegengeworpen. Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:829) volgt dat verweerder bij deze zware gronden mag volstaan met een toelichting die feitelijk juist is. Deze gronden zijn dan ook voldoende gemotiveerd en kunnen aan de maatregel ten grondslag worden gelegd.
Lichter middel
7. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet terug wil naar Marokko, maar dat hij in Nederland wil blijven zodat hij kan trouwen met zijn vriendin. Verder stelt eiser dat hij al geruime tijd bezig is om documenten te verzamelen om zijn verblijf in Nederland te legaliseren. Ook heeft eiser een brief van zijn vriendin overgelegd die dit verhaal onderschrijft en waarin zij aangeeft dat eiser bij haar zou kunnen verblijven. Een lichter middel is volgens eiser derhalve gerechtvaardigd.
7.1.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil meewerken aan uitzetting, maar juist in Nederland wil blijven, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. De brief van de vriendin van eiser waarin valt te lezen dat zij al sinds maart 2023 bezig zijn om zijn verblijf in Nederland te legaliseren, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel nu hieruit kan worden afgeleid dat eiser en zijn vriendin niet bezig zijn om het vertrek van eiser te regelen, maar juist bezig zijn om zijn verblijf in Nederland te legaliseren. Dat kan, zoals eiser ook is verteld in het vertrekgesprek van 24 augustus 2023, ook vanuit Marokko. Tijdens dit vertrekgesprek heeft eiser nogmaals aangegeven niet terug te willen naar Marokko, ook al zou dit nodig zijn om een verblijfsvergunning aan te vragen.
7.2.
Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
8. Verweerder heeft op 24 augustus 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd, op 25 augustus 2023 contact gehad met de Dienst Internationale Aangelegenheden met betrekking tot de lp-aanvraag van eiser en op 28 augustus 2023 heeft verweerder voor eiser een vlucht naar Marokko aangevraagd. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder medegedeeld dat eiser op 12 september 2023 zal worden uitgezet naar Casablanca, Marokko. Naar het oordeel van de rechtbank dient op grond van het voorgaande te worden geoordeeld dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt en dat er voldoende zicht op uitzetting van eiser bestaat.
Conclusie
9. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Gelet op het oordeel onder 4.1. ziet de rechtbank aanleiding om de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.