ECLI:NL:RBDHA:2023:13569

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
NL23.23893
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiseres was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres, van Somalische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 21 augustus 2023 was genomen. Dit besluit hield in dat eiseres in bewaring werd gesteld, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico was dat zij zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiseres was niet verschenen op de zitting, en haar gemachtigde had zich met een bericht van verhindering afgemeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring op verschillende gronden had gebaseerd, waaronder het feit dat eiseres Nederland niet op de voorgeschreven wijze was binnengekomen en zich eerder aan het toezicht had onttrokken. De rechtbank oordeelde dat de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank verwierp het argument van eiseres dat de maatregel onterecht was opgelegd, en concludeerde dat er geen reden was om de bewaring onrechtmatig te achten.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23893

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. J.M. Walther),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 30 augustus 2023 heeft verweerder de maatregel opgeheven omdat eiseres op 29 augustus 2023 is overgedragen aan België.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2023 op zitting. Eiseres is niet verschenen. De gemachtigde van eiseres is met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft ten grondslag gelegd dat eiseres:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, haar op haar initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek, en zij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
2. De rechtbank stelt vast dat eiseres de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden.
Grondslag
3. De rechtbank is van oordeel dat eiseres valt onder de in artikel 59a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening, nu eiseres op 20-10-2022 reeds eerder in het kader van de Dublinverordening is overgedragen aan België en de Belgische autoriteiten de claim van 05-01-2023 op 14-01-2023 hebben geaccordeerd.
Gronden
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder grond 3l ten onrechte aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd nu verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres een termijn is gegeven om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek. De door verweerder gegeven motivering dat deze termijn refereert aan de geplande overdracht van 12 juli 2023 wordt door de rechtbank niet gevolgd, aangezien dit ziet op een geplande overdracht en niet op vrijwillig vertrek op initiatief van eiseres.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3k, 4b, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank laat de beoordeling van de rechtmatigheid van grond (4a) daarom onbesproken.
4.2.
Eiseres heeft verklaard niet met haar eigen paspoort/visum Europa te zijn in gereisd en zij heeft bovendien te kennen gegeven niet over identiteitsdocumenten te beschikken (3a). Ook is eiseres op 12 juli 2023 met onbekende bestemming vertrokken (3b) en heeft zij op 15 mei 2023 reeds een overdrachtsbesluit ontvangen waaraan zij – blijkens het niet melden voor een geplande overdracht – geen medewerking verleent (3k). Dat eiseres niet op de hoogte was van de op 12 juli 2023 geplande overdracht of dat zij de strekking van de brief die haar hierover informeerde niet heeft begrepen wordt niet gevolgd door de rechtbank, nu zowel eiseres als haar gemachtigde hiervan op de hoogte waren gebracht.
4.3.
Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:829) volgt dat verweerder bij de zware gronden 3a, 3b en 3k mag volstaan met een toelichting die feitelijk juist is. Verweerder heeft deze gronden in de maatregel derhalve voldoende gemotiveerd door de feitelijke juistheid ervan toe te lichten.
4.4.
Betreffende de lichte gronden 4b, 4c en 4d oordeelt de rechtbank dat deze terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd nu eiseres twee keer een tot een afwijzing leidende asielaanvragen heeft gedaan (4b) en niet staat ingeschreven in het BRP of aannemelijk heeft gemaakt een vaste verblijfplaats te hebben (4c). Bij gebrek aan een BRP-registratie is het aan de vreemdeling om aan te tonen dat hij of zij over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt en niet aan verweerder om het tegendeel te bewijzen. [1] De enkele stelling dat eiseres bij verschillende vrienden verblijft is daartoe onvoldoende. [2] Ook is duidelijk dat eiseres niet beschikt over voldoende middelen van bestaan nu zij te kennen heeft gegeven geen geld te hebben (4d). Verweerder heeft voor deze gronden ook de relevantie voor het risico op onttrekking aan het toezicht gemotiveerd; in samenhang met de andere gronden kunnen deze gronden de maatregel dan ook dragen.
Lichter middel
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen en handelingen van eiseres waaruit blijkt dat zij niet wil meewerken aan een overdracht, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiseres niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op haar rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiseres te verzekeren.
5.1.
De rechtbank stelt daarbij vast dat verweerder de medische omstandigheden van eiseres voldoende heeft betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Verweerder heeft immers aangeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiseres medische zorg nodig heeft. Ook is aangegeven dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij en dat specialistische zorg in het detentiecentrum aanwezig is. Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven op de hoogte te zijn van de labiele toestand van eiseres, evenals van haar suïcidale uitingen. Verweerder heeft zich, in aanvulling op hetgeen hierboven reeds aangegeven, voldoende van deze omstandigheden vergewist door aan te geven dat eiseres op 22 augustus 2023 is gezien door de medische dienst en dat deze niet heeft aangegeven dat de bewaring voor eiseres onevenredig bezwarend is.
5.2.
Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiseres die de bewaring voor haar onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiseres niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674).
Voortvarendheid
6. Verweerder heeft op dag 2 van de bewaring een eerste overdrachtshandeling verricht, namelijk het indienen van een transportaanvraag bij ISTV. De volgende dag zijn reeds de overdrachtsgegevens gecommuniceerd aan de gemachtigde van eiseres. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020, ECLI:RVS:2020:989, onder 2.2) De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn hiervan af te wijken.
Zicht op overdracht
7. Nu eiseres onder de Dublingrondslag valt, verweerder voortvarend aan de overdracht werkt en eiseres op 29 augustus 2023 aan de Belgische autoriteiten is overgedragen heeft de rechtbank geen aanknopingspunten om te oordelen dat zicht op overdracht op enig moment tijdens de inbewaringstelling ontbrak.
Conclusie
8. Concluderend ziet de rechtbank ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Hetgeen namens eiseres verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRVS, 7 december 2004, 200407830/1
2.Zie bijvoorbeeld: ABRVS, 29 december 2008, 200808712/1, ECLI:NL:RVS:2008:BG9512, JV 2009/97, m nt Boeles en ABRVS, 31 maart 2006, 200601636/1