ECLI:NL:RBDHA:2023:13576

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
NL23.23134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt de rechtmatigheid van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is op 2 mei 2023 opgelegd en is sindsdien voortgezet. De rechtbank heeft eerder, op 5 juni 2023, deze maatregel al getoetst. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 11 augustus 2023 aangegeven dat er 75 dagen zijn verstreken zonder dat er beroep is ingesteld tegen het voortduren van de maatregel. De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure van eiser. Ondanks dat er in juli 2023 geen vertrekgesprek heeft plaatsgevonden, zijn er in de maanden daarvoor en daarna voldoende handelingen verricht om de uitzetting te realiseren. De rechtbank oordeelt dat er geen grond is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring, en dat de staatssecretaris niet verplicht was om meer informatie op te vragen bij de Marokkaanse autoriteiten.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de rechtmatigheid van de voortduring van de inbewaringstelling van eiser. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23134

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van 25 augustus 2023 tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.C.J. Letmaath),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het voortduren van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 2 mei 2023 en duurt nog voort.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring al eerder – bij uitspraak van 5 juni 2023 – getoetst. [1]
1.2.
De staatssecretaris heeft de rechtbank op 11 augustus 2023 laten weten dat 75 dagen zijn verstreken zonder dat door of namens eiser beroep is ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Daarom heeft de staatssecretaris verzocht om te beoordelen of de bewaring kan voortduren (de kennisgeving). Daarbij heeft de staatssecretaris een voortgangsrapportage overlegd. Eiser heeft op die voortgangsrapportage gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring
rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet
onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit
oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2]
5. Uit de uitspraak van 5 juni 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 30 mei 2023) rechtmatig is.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. Eiser betoogt dat de staatssecretaris heeft onvoldoende gesprekken met hem heeft gevoerd. Zo is in de maand juli geen enkel vertrekgesprek met eiser gevoerd. Naast de mededeling in de voortgangsrapportage is verder onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat op 1 augustus 2023 daadwerkelijk een vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden. Daarnaast is er nog geen beslissing van de Marokkaanse autoriteiten op de laissez-passer aanvraag, terwijl de presentatie in persoon al is geweest. Eiser betoogt dat de staatssecretaris daarom meer informatie moet opvragen aan de Marokkaanse autoriteiten over de voortgang van de laissez-passer aanvraag en de duur van de beslissing daarop.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld. Uit de voortgangsrapportage van 7 augustus 2023 blijkt dat eiser op 13 juni 2023 in persoon is gepresenteerd aan de Marokkaanse autoriteiten. Verder zijn op 12 juni 2023, 28 juni 2023 en op 1 augustus 2023 vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Hiervan zijn ook verslagen opgemaakt en overgelegd. [3] Hoewel het klopt dat in de maand juli geen vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden, heeft de staatssecretaris wel op 21 juli 2023 en 8 augustus 2023 gerappelleerd op de laissez-passer aanvraag. Daarnaast is er op 5 juli 2023 een gesprek gevoerd met de Marokkaanse autoriteiten en is er aandacht gevraagd voor lopende zaken, waaronder de zaak van eiser. Ook op 12 juli is er aandacht gevraagd voor de lopende zaken. De staatssecretaris was niet gehouden om meer informatie te vragen aan de Marokkaanse autoriteiten. De staatssecretaris heeft gedurende de vier maanden van de inbewaringstelling, ook in de maand juli, voldoende handelingen verricht om de uitzetting van eiser te realiseren.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgrond, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de voortduring van de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 5 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8159.
2.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
3.Het verslag van het gesprek van 1 augustus 2023 is na het inzenden van de voortgangsrapportage alsnog overgelegd.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.