ECLI:NL:RBDHA:2023:13630

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
NL23.23101
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 22 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was, samen met zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de maatregel van bewaring rechtmatig is.

De rechtbank onderzoekt of de maatregel van bewaring is gebaseerd op de juiste wettelijke grondslag. Eiser betoogt dat Nederland ten onrechte een claimverzoek heeft ingediend bij Duitsland, omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelt echter dat er voldoende concrete aanknopingspunten zijn dat eiser onder de Dublinverordening valt, en dat er een significant risico op onderduiken bestaat. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd.

Daarnaast behandelt de rechtbank de vraag of de ophouding van eiser op de juiste grondslag is gebaseerd. Eiser stelt dat hij onrechtmatig is opgehouden, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gehandeld op basis van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de identiteit van eiser niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. De rechtbank concludeert dat er geen gronden zijn om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 12 augustus 2023 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
2. De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, via een beeldverbinding, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de maatregel van bewaring gebaseerd op de juiste wettelijke grondslag?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring op een onjuiste grondslag heeft gebaseerd. Eiser betoogt dat Nederland ten onrechte een claimverzoek heeft gelegd bij Duitsland. Volgens eiser staat op voorhand vast dat Duitsland deze claim gaat weigeren, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Eiser stelt dat de bewaring daarom moet worden opgeheven.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor de toepassing van de bewaringsmaatregel op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000 is vereist dat de Dublinverordening [1] van toepassing is en dat sprake is van een significante risico op onderduiken. [2] Aan die vereisten is voldaan.
5.1.1.
Er zijn concrete aanknopingspunten dat eiser valt onder de werkingssfeer van de Dublinverordening. Uit de Eurodactreffers volgt namelijk dat eiser op 24 september 2022 Spanje illegaal ingereisd, dat hij een asielaanvraag heeft gedaan in Duitsland op
2 oktober 2022 en in Nederland op 2 november 2022. Vanwege de eerdere illegale inreis in Spanje, hebben de Nederlandse autoriteiten een verzoek aan de Spaanse autoriteiten gedaan op 21 december 2022. Op 23 maart 2023 is eiser overgedragen aan de Spaanse autoriteiten. Eiser heeft in de gehoren van 12 augustus 2023 verklaard dat hij na deze overplaatsing Spanje heeft verlaten en via Frankrijk en België naar Nederland is gereisd, waar hij op 14 juli 2023 is aangehouden wegens winkeldiefstal. Op 12 augustus 2023 is eiser overgenomen vanuit strafrechtelijke detentie en is aan hem de bewaringsmaatregel van 12 augustus 2023 opgelegd. Nederland heeft vervolgens een nieuw claimverzoek gedaan bij de Spaanse autoriteiten. Spanje heeft dit verzoek op 16 augustus 2023 afgewezen. Daaropvolgend heeft de staatssecretaris op 17 augustus 2023 een claimverzoek gedaan aan de Duitse autoriteiten. Deze claim is tot op heden nog niet beantwoord door Duitsland.
5.1.2.
Zolang de claim aan Duitsland nog niet is beantwoord, bestaat er een concreet aanknopingspunt dat eiser valt onder de Dublinverordening. De verwachting van eiser dat het claimverzoek niet zal worden geaccepteerd door Duitsland is niet meer dan een stelling en doet daar niet aan af.
5.1.3.
Daarnaast stelt de staatssecretaris, gelet op niet bestreden zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, zich terecht op het standpunt dat sprake is van een significante risico op onttrekking. Daarom is artikel 59a van de Vw 2000 de juiste grondslag voor de maatregel van bewaring.
Is de ophouding gebaseerd op de juiste wettelijke grondslag?
6. Eiser voert aan dat de ophouding onrechtmatig is, omdat niet duidelijk op welke grondslag hij is opgehouden. In het proces-verbaal van ophouding staat dat eiser op
12 augustus 2023 is aangehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000, maar op pagina 2 staat vervolgens dat zijn bagage op grond van artikel 50a, tweede lid, van de Vw 2000 is onderzocht. Verder stelt eiser dat voor zover hij op grond van 50, tweede lid, van de Vw 2000 is opgehouden, dit onrechtmatig is, omdat hij een Dublinclaimant is. Hij had daarom op grond van artikel 50a van de Vw 2000 moet worden opgehouden.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft eiser terecht opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000, omdat de identiteit van hem niet onmiddellijk vastgesteld kon worden. Uit het ‘proces-verbaal van ophouding en onderzoek ex artikel 50 Vw 2000’ blijkt dat eiser geen document heeft overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Ten tijde van de ophouding was nog niet bekend dat eiser een Dublinclaimant is. In het ‘proces-verbaal van ophouding en onderzoek ex artikel 50 Vw 2000’ staat verder onder punt 3 dat het onderzoek aan kleding, lichaam en doorzoeken van zaken heeft plaatsgevonden ‘Ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, dan wel ter uitvoering van het gestelde in artikel 50a, tweede lid, ‘proces-verbaal van ophouding en onderzoek ex artikel 50 Vw 2000 (…)’. Hieruit volgt, anders dan eiser betoogt, dat zijn bagage is doorzocht ter vaststelling van zijn identiteit. Voor toepassing van artikel 50a bestond dus geen aanleiding en dat is ook niet de grondslag voor de ophouding dan wel het doorzoeken van de bagage.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 (Dublin).
2.Zie ABRvS 13 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1528.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.