ECLI:NL:RBDHA:2023:13645

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
NL23.16979
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en oplegging van dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 9 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 2 juni 2021 was ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals vastgelegd in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb. Eiser had op 2 juni 2021 een asielaanvraag ingediend, en de beslistermijn was verlengd door verweerder, wat leidde tot een overschrijding van de maximale beslistermijn van 21 maanden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verlenging rechtsgeldig was, maar dat verweerder niet tijdig heeft beslist. Daarom heeft de rechtbank verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Eiser heeft ook verzocht om vaststelling van de door verweerder verbeurde bestuurlijke dwangsommen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de Tijdelijke wet dit uitsluit. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16979

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. D.S. Harhangi-Asarfi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 9 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 2 juni 2021.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 2 juni 2021 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft bij brief van 10 november 2021 laten weten dat de beslistermijn wordt verlengd met een jaar. De wettelijke beslistermijn zou in het geval van eiser op 2 december 2022 eindigen. Verweerder heeft met de inwerkingtreding van de WBV 2022/222 de beslistermijn met ingang van 27 september 2022 verlengd met negen maanden, waardoor deze voor eiser pas op 2 september 2023 zal eindigen. Verweerder heeft echter aangegeven dat daarmee de maximale beslistermijn van 21 maanden zou worden overschreven. Hierdoor handhaafde verweerder een beslistermijn van drie extra maanden, waardoor deze voor eiser op 2 maart 2023 is geëindigd. Bij uitspraak van 3 mei 2023 [2] heeft de rechtbank geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig is. Eiser heeft verweerder vervolgens op 21 mei 2023 in gebreke gesteld. Hierna zijn twee weken verstreken voordat beroep is ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
3. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
4. Gelet op de verlenging van de beslistermijn die rechtsgeldig is verklaard is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een bijzonder geval.
5. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560, als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
6. In het geval van eiser heeft verweerder een aanmeldgehoor afgenomen. Verweerder heeft echter de termijn van 21 maanden overschreden. Daarom bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen acht weken na bekendmaking van deze uitspraak een besluit aan eiser bekend moet maken.
7. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiser verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
8. Eiser verzoekt de rechtbank om de door verweerder verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen. De Tijdelijke wet sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Het gevolg hiervan is dat verweerder aan eiser(es) geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren.
9. De Afdeling heeft bij uitspraak van 30 november 2022 geoordeeld dat er geen aanleiding is voor de conclusie dat de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend moet worden geacht wegens strijd met het Unierecht.
10. Nu artikel 1 van de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kan eiser met het beroep niet bereiken wat hij wil, zodat in zoverre het procesbelang ontbreekt.
11. Omdat eiser vanwege het niet tijdig beslissen op zijn/haar asielaanvraag terecht beroep heeft ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is omdat het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiser;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,- (zevenduizendvijfhonderd euro);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent);
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.