ECLI:NL:RBDHA:2023:13659

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
NL23.25028
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake uitzetting naar Marokko

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker, die in vreemdelingenbewaring zit, is op de hoogte gesteld van zijn voorgenomen uitzetting naar Marokko op 1 september 2023. Hij heeft op 29 augustus 2023 bezwaar gemaakt tegen deze uitzetting en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb uitspraak gedaan zonder zitting.

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning van verzoeker afgewezen en een inreisverbod opgelegd. Verzoeker heeft in zijn bezwaar aangevoerd dat hij rechtmatig verblijf in België heeft, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat dit niet het geval is. De rechtbank Roermond heeft eerder geoordeeld dat verzoeker geen rechtmatig verblijf in België heeft en dat dit niet in de weg staat aan zijn uitzetting naar Marokko.

De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Dit betekent dat de staatssecretaris verzoeker mag uitzetten naar Marokko. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.25028

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 augustus 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , V-nummer: [nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. D.P.J. Cain),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de voorgenomen uitzetting.
1.1.
Verzoeker zit in vreemdelingenbewaring. Met de kennisgeving van 24 augustus 2023 is verzoeker door de staatssecretaris geïnformeerd dat hij op 1 september 2023 om 10:15 uur zal worden uitgezet naar Marokko.
1.2.
Verzoeker heeft op 29 augustus 2023 bezwaar gemaakt tegen de feitelijke uitzetting. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb uitspraak zonder zitting op het verzoek om een voorlopige voorziening.

Totstandkoming van het besluit

2. De staatssecretaris heeft bij besluit van 12 mei 2015 een aanvraag om een verblijfsvergunning van verzoeker afgewezen, bepaald dat verzoeker Nederland en de Europese Unie onmiddellijk moet verlaten en aan verzoeker een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaren. Met het ongegrond verklaren van het door verzoeker ingestelde bezwaar en beroep is dit besluit onherroepelijk geworden. Bij besluit van 17 september 2019 heeft de staatssecretaris het verzoek van verzoeker om het inreisverbod op te heffen afgewezen. Het door verzoeker daartegen ingestelde beroep is ongegrond verklaard. Op 25 juni 2023 is aan eiser een maatregel van bewaring opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om de uitzetting van verzoeker tijdelijk te verbieden. Om dit te beoordelen beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoeker, of verwijdering van verzoeker naar Marokko rechtmatig is.
4. Verzoeker voert als eerste aan dat de vlucht niet tijdig aan zijn gemachtigde kenbaar is gemaakt. De gemachtigde is pas op 29 augustus 2023 om 14:04 uur in kennis gesteld. Dit is dusdanig kort op de vlucht dat verzoeker hierdoor in zijn belangen is geschaad, omdat het hem belemmert tijdig rechtsmiddelen aan te wenden en de rechtspraak en het bestuursorgaan in de gelegenheid te stellen de procedure zorgvuldig en correct uit te voeren.
4.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris erkent dat de gemachtigde door een waarschijnlijke fout bij het versturen van de vluchtgegevens per email pas op 29 augustus 2023 op de hoogte is geraakt van de vlucht. Hij wijst er echter terecht op dat verzoeker zelf in het vertrekgesprek van 24 augustus 2023 in kennis is gesteld van de vluchtgegevens en dat verzoeker ook in staat is gebleken tijdig bezwaar te maken en een verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen. De voorzieningenrechter ziet zich verder niet belemmerd door de korte termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen. Ook in de verzoekprocedure zijn verzoeker en de staatssecretaris in de gelegenheid geweest hun standpunt schriftelijk toe te lichten.
5. Verzoeker betoogt verder dat hij niet naar Marokko mag worden uitgezet, omdat hij een verblijfsaanvraag in België heeft lopen en op grond daarvan rechtmatig in België mag verblijven. Verzoeker heeft dit ook in zijn beroep tegen de maatregel van bewaring aangevoerd. Subsidiair stelt verzoeker daarom dat hij niet mag worden uitgezet, zolang op dat beroep geen uitspraak is gedaan.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. Deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, heeft op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in de bewaringszaak van verzoeker en zijn beroep ongegrond verklaard. [1] De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat verzoeker rechtmatig verblijf in België heeft en dat een eventueel processueel rechtmatig verblijf in België niet aan de uitzetting naar Marokko in de weg staat. De voorzieningenrechter ziet geen reden om tot een andersluidend oordeel te komen en neemt de overwegingen van voornoemde uitspraak [2] daarom over.
6. Uitzetting is volgens verzoeker verder een inbreuk op zijn in strijd met het recht op gezinsleven en privéleven zoals dat is neergelegd in artikel 8 van het EVRM en artikel 7 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Eiser betoogt in dit kader dat op grond van de Terugkeerrichtlijn de uitvoering van het terugkeerbesluit wordt opgeschort om de eenheid van het gezin te handhaven.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris heeft in de onder 2 genoemde besluiten getoetst of verwijdering van verzoeker naar Marokko in strijd is met artikel 8 van het EVRM en artikel 7 van het Handvest. De conclusie van de staatssecretaris dat dit niet het geval is, is door de rechtbank bevestigd. Verzoeker heeft geen omstandigheden naar voren gebracht waarom nu tot een andere conclusie gekomen zou moeten worden. Ten aanzien van het beroep op artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat dit artikel niet op verzoeker van toepassing is. Aan verzoeker is namelijk geen termijn voor vrijwillig vertrek gegeven of uitstel van vertrek verleend. Ook maakt het artikel een uitzondering voor vreemdelingen die in bewaring zitten.
7. Tot slot voert verzoeker aan dat de uitzetting op zijn minst uitgesteld moet worden, zodat hij in de gelegenheid gesteld kan worden om zijn vertrek goed voor te bereiden. Zijn telefoon en kleren liggen namelijk bij zij vader en deze kan niet vóór de geplande uitzetting de spullen komen brengen.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. Verzoeker zit al sinds 25 juni 2023 in bewaring met als doel te worden uitgezet en weet al sinds 24 augustus 2023 dat hij op 1 september 2023 naar Marokko zal vliegen, zodat hij voldoende in de gelegenheid is geweest om zich op een (mogelijke) uitzetting voor te bereiden.

Conclusie en gevolgen

8. Uit het voorgaande volgt dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Dat betekent dat de staatssecretaris verzoeker mag uitzetten naar Marokko. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Punt 4 tot en met 4.2.