ECLI:NL:RBDHA:2023:13707

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
NL23.14007
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling ingangsdatum verblijfsvergunning asiel en proceskostenveroordeling

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingewilligd. Eiser is van mening dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning moet worden vastgesteld op 14 juni 2022, de datum waarop hij zich heeft gemeld bij het aanmeldcentrum in Ter Apel. De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren via een digitale verbinding.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet correct heeft vastgesteld. De staatssecretaris had de ingangsdatum moeten bepalen op 13 juli 2022, de datum waarop eiser voor de eerste keer het M35-H formulier heeft ondertekend. De rechtbank legt uit dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen het verzoek om bescherming en het formeel indienen van de aanvraag. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning kan niet eerder zijn dan de datum waarop aan alle wettelijke vereisten voor de indiening van de aanvraag is voldaan.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de ingangsdatum betreft en bepaalt zelf de ingangsdatum van de verblijfsvergunning op 13 juli 2022. Daarnaast wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 12 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14007

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 11 april 2023 (het bestreden besluit), waarbij de staatssecretaris eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingewilligd. Het beroep richt zich tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en, via een digitale verbinding, de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de ingangsdatum van de aan eiser verleende verblijfsvergunning juist heeft vastgesteld op 17 juli 2022. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris terecht en op goede gronden de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet bepaald op het moment van melden op het aanmeldcentrum in Ter Apel en de datum van de loopbrief, te weten 14 juni 2022, maar ten onrechte de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet bepaald op het moment van ondertekening van het eerste M35-H formulier op 13 juli 2022. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voorgeschiedenis
4. Eiser heeft een zogenoemde loopbrief van het AC [1] in Ter Apel van 14 juni 2023. Hij heeft op 13 juli 2022 een asielaanvraag (M35-H) ondertekend in Ter Apel. In het proces-verbaal van nader verhoor van 17 juli 2022, afgenomen in Budel, wordt vermeld dat eiser in het AC in Ter Apel is geweest en daar een asielaanvraag heeft ondertekend. Eiser heeft blijkens het proces-verbaal in dat nader verhoor verklaard dat zijn familienaam niet correct is gespeld. De verbalisant heeft daarop eisers achternaam aangepast en eiser een nieuw formulier voor zijn asielaanvraag (M35-H) overhandigd met de juiste personalia. Eiser heeft die asielaanvraag toen ondertekend.
Het bestreden besluit
5. De staatssecretaris heeft eisers aanvraag ingewilligd. Hij heeft eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw [2] , met ingang van 17 juli 2022, geldig tot 17 juli 2027.
De beroepsgronden
6. Primair stelt eiser dat zijn verblijfsvergunning met ingang van 14 juni 2022 zou moeten worden verleend, omdat hij zich toen heeft gemeld voor een asielaanvraag. Hij heeft een zogenoemde loopbrief van AC Ter Apel van die datum. Niet valt in te zien waarom hij toen niet ook een M35-H formulier heeft kunnen ondertekenen. Eiser beroept zich op de notitie van de Commissie Strategisch Procederen van Vluchtelingenwerk Nederland van 18 januari 2023.
6.1.
Subsidiair stelt eiser dat 13 juli 2022 de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning zou moeten zijn. Hij heeft zowel op 13 juli 2022 als op 17 juli 2022 een M35-H formulier ondertekend, de tweede keer met de juiste personalia. Niet valt in te zien waarom voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning geen aansluiting is gezocht bij de datum waarop hij voor de eerste keer het formulier heeft ondertekend.
Juridisch kader
7. Artikel 44, tweede lid, van de Vw bepaalt dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van die wet, wordt verleend met ingang van de datum waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen.
7.1.
Artikel 4:4 van de Awb [3] bepaalt dat het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier kan vaststellen, voor zover daarin niet is voorzien bij wettelijk voorschrift.
7.2.
Op grond van artikel 3.108 van het Vb [4] wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel door de vreemdeling of diens wettelijk vertegenwoordiger in persoon ingediend op een door Onze Minister te bepalen plaats.
7.3.
Paragraaf C1/2.1 van de Vc [5] vermeldt onder ‘Aanmelding’ dat de vreemdeling in persoon bij de aanmeldunit van de AVIM [6] of bij de KMar tijdens het MTV, het grenstoezicht of andere werkzaamheden, te kennen geeft dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen. Onder ‘Indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd’ staat vermeld dat de vreemdeling of zijn wettelijke vertegenwoordiger de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient bij de AVIM in het aanmeldcentrum Ter Apel of bij de KMar op de brigade, waar de vreemdeling zich bij de KMar heeft gemeld.
7.4.
In deel A van de Vc is het model M35-H neergelegd als vastgesteld formulier voor het indienen van de (eerste) asielaanvraag.
7.5.
Artikel 6 van de Procedurerichtlijn [7] luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Wanneer een persoon een verzoek om internationale bescherming doet bij een autoriteit die naar nationaal recht bevoegd is voor de registratie van deze verzoeken vindt de registratie plaats binnen drie werkdagen nadat het verzoek is gedaan.
(…)
2. De lidstaten zorgen ervoor dat een persoon die een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan, daadwerkelijk de mogelijkheid heeft om het zo snel mogelijk in te dienen. (…)
3. Onverminderd lid 2 kunnen de lidstaten eisen dat verzoeken om internationale bescherming persoonlijk en/of op een aangewezen plaats worden ingediend.
4. Niettegenstaande lid 3 wordt een verzoek om internationale bescherming geacht te zijn ingediend zodra de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een door een verzoeker ingediend formulier, of, indien voorgeschreven naar nationaal recht, een officieel rapport, hebben ontvangen.
5. Wanneer een groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is om de in lid 1 vastgestelde termijn na te leven, kunnen de lidstaten voorzien in een verlenging van die termijn tot tien werkdagen.
Overwegingen van de rechtbank
8. Uit jurisprudentie van de Afdeling [8] volgt dat een door een vreemdeling in persoon ten overstaan van de autoriteiten kenbaar gemaakte wens om hem internationale bescherming te verlenen moet worden aangemerkt als een asielverzoek in de zin van de Procedurerichtlijn. [9] Op grond van artikel 6 van de Procedurerichtlijn mag verschil worden gemaakt tussen het doen van een asielverzoek en het indienen daarvan. [10]
9. Uit eisers verklaringen en uit de loopbrief van het AC Ter Apel blijkt dat eiser zich op 14 juni 2022 in Ter Apel heeft aangemeld als asielzoeker. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich, gelet op het voorgaande, echter terecht op het standpunt gesteld dat dit niet betekent dat eiser op deze datum zijn asielaanvraag heeft ingediend en dat zijn verblijfsvergunning op deze datum moet ingaan.
9.1.
Er wordt namelijk een onderscheid gemaakt tussen het verzoek om bescherming en het formeel indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning. Uit de systematiek van de regelgeving volgt dat de ingangsdatum van een verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet eerder kan zijn gelegen dan de dag waarop aan alle in enig wettelijk voorschrift gestelde vereisten voor het indienen van een aanvraag om een zodanige vergunning is voldaan. De in artikel 44, tweede lid, van de Vw opgenomen zinsnede "de datum waarop de aanvraag is ontvangen" moet zo worden verstaan dat voor de toepassing van deze bepaling eerst sprake is van een ontvangen aanvraag indien aan alle wettelijke vereisten voor de indiening van die aanvraag is voldaan. Dit betekent dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiser niet eerder kan zijn dan 13 juli 2022, de datum waarop hij (voor de eerste keer) een M35-H formulier, zijnde het voorgeschreven model voor de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, heeft ondertekend.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit systeem niet in strijd met de Procedurerichtlijn. Allereerst bevat de Procedurerichtlijn geen bepalingen over de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel. Op grond van artikel 6 van de Procedurerichtlijn mag verder onderscheid worden gemaakt tussen het uiten van de asielwens (het ‘doen’ van een verzoek om internationale bescherming) en het indienen van de asielaanvraag, zoals de Afdeling in haar uitspraak van 28 juni 2018 heeft overwogen. Het tweede lid van dit artikel vermeldt immers dat wanneer een verzoek (in de zin van het eerste lid) is ‘gedaan’, de autoriteiten de vreemdeling zo snel mogelijk in staat moeten stellen om zijn aanvraag daadwerkelijk ‘in te dienen’. De Procedurerichtlijn stelt geen regels met betrekking tot de termijn waarbinnen de vreemdeling na het uiten van zijn asielwens in de gelegenheid moet worden gesteld de aanvraag daadwerkelijk in te dienen, anders dan dat de vreemdeling hiertoe zo snel mogelijk in staat wordt gesteld. Ook artikel 3.108c van het Vb stelt geen concrete termijn.
9.3.
Uit artikel 6, derde lid, van de Procedurerichtlijn volgt dat lidstaten bevoegd zijn de wijze van indiening van een asielaanvraag voor te schrijven, hetgeen in de nationale regelgeving tot uiting komt in de onder overweging 7. tot en met 7.4 vermelde bepalingen. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn stelling dat de verblijfsvergunning moet worden verleend met ingang van de datum waarop hij zich in het AC Ter Apel heeft gemeld.
9.4.
Eisers beroep op het arrest Mengesteab [11] slaagt niet. In die zaak ging het om uitleg van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening. Dit betreft een andere situatie, omdat in de onderhavige situatie geen sprake is van een procedure om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.
9.5.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat het rapport van de Commissie Strategisch Procederen, waarnaar eiser heeft verwezen, de rechtbank niet tot een ander oordeel over de meldingsdatum als ingangsdatum van de verblijfsvergunning brengt.
9.6.
Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat het indienen van de asielaanvraag ongeveer een maand nadat hij zich als asielzoeker heeft gemeld, niet zo spoedig mogelijk is als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Procedurerichtlijn. Eiser heeft dit niet onderbouwd. De staatssecretaris heeft deze termijn redelijk mogen achten gelet op de drukte in het asielproces en de werkbelasting die daaruit voortkomt.
10. De rechtbank is echter wel met eiser van oordeel dat de staatssecretaris ten onrechte de verblijfsvergunning niet heeft verstrekt met ingang van de datum waarop eiser voor de eerste keer een M35-H formulier heeft ondertekend, 13 juli 2022. Dat eiser op 17 juli 2022 opnieuw een M35-H formulier heeft ondertekend, omdat op het eerste formulier zijn achternaam niet juist was gespeld (één letter ontbrak), maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat met de eerste keer ondertekenen van het M35-H formulier geen sprake was van een formele indiening van een asielaanvraag.

Conclusie en gevolgen

11. De staatssecretaris heeft de ingangsdatum van de verblijfsvergunning terecht niet vastgesteld op de datum dat eiser zich heeft gemeld bij het AC in Ter Apel. De staatssecretaris heeft echter ten onrechte de ingangsdatum niet vastgesteld op de datum waarop eiser voor de eerste keer het M35-H formulier heeft ondertekend. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover dit de ingangsdatum van de verblijfsvergunning betreft.
11.1.
Nu de staatssecretaris eiser al een verblijfsvergunning heeft verleend en het enkel gaat om de ingangsdatum van deze verblijfsvergunning en een andere uitkomst gelet op voorgaande overwegingen niet mogelijk is, voorziet de rechtbank zelf en bepaalt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning op 13 juli 2022.
11.2.
Nu het beroep gegrond is, bestaat er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het de ingangsdatum betreft;
- bepaalt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning op 13 juli 2022;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Aanmeldcentrum
2.Vreemdelingenwet 2000
3.Algemene wet bestuursrecht
4.Vreemdelingenbesluit 2000
5.Vreemdelingencirculaire 2000
6.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel
7.richtlijn 2013/32/EU
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
9.zie de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4264
10.zie de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2098
11.het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 juli 2017, ECLI:EU:C:2017:587