ECLI:NL:RBDHA:2023:13732

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
NL23.24492
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59b lid 1 sub a en sub b van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 23 augustus 2023, waarbij hem op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 september 2023, waarbij de eiser aanwezig was in het detentiecentrum Rotterdam en vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, mr. K. Nuninga. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. H. Postma.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd op basis van de a-grond en b-grond van artikel 59b van de Vw 2000. De rechtbank concludeert dat de identiteit van de eiser met onvoldoende zekerheid bekend is en dat er risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de procedure en dat er geen redenen zijn om de maatregel onrechtmatig te achten. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de medische zorg in het detentiecentrum toereikend is en dat er geen bewijs is dat de eiser detentieongeschikt is. De rechtbank heeft de overige gronden van de eiser buiten beschouwing gelaten en geconcludeerd dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24492

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum Rotterdam verschenen. Eiser heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft de maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a (de a-grond) en b (de b-grond). Indien aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de betrokkene (de a-grond). Ook stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat bewaring noodzakelijk is met het ook op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen (de b-grond). De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(lichte gronden)
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
1.2.
Ter zitting heeft de staatssecretaris lichte grond 4b laten vallen.
2. Eiser betwist de zware gronden 3c en 3d. Ten aanzien van grond 3c stelt eiser dat het onduidelijk is of het terugkeerbesluit van 13 mei 2021 inwerking is getreden omdat het mogelijk niet op de juiste wijze aan eiser bekend is gemaakt. Ten aanzien van grond 3d stelt eiser dat deze niet kan worden tegengeworpen omdat zijn identiteit en nationaliteit geloofwaardig wordt geacht in de asielprocedure. Verder is eiser uit eigen beweging naar het Marokkaanse consulaat geweest, waardoor niet kan worden gesteld dat hij niet meewerkt. Verder stelt eiser dat hij gezien zijn medische omstandigheden niet in bewaring thuishoort. Eiser wil graag terug naar Frankrijk om voor zijn zwangere vrouw en aanstaande kind te zorgen en om de aldaar gestarte medische behandeling voort te zetten.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag en gronden
4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de a-grond en de b-grond van artikel 59b van de Vw 2000 is opgelegd. Eiser heeft op 18 augustus 2023 (opnieuw) een asielaanvraag ingediend. Voor de a-grond van artikel 59b van de Vw 2000 is vereist dat de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling met onvoldoende zekerheid bekend is en zich ten minste twee gronden voordoen. De staatssecretaris stelt in de maatregel van bewaring terecht dat eiser niet over een grensoverschrijdingsdocument beschikt en zijn gestelde identiteit en nationaliteit niet kan staven. Hierdoor is de identiteit van eiser met onvoldoende zekerheid bekend. De rechtbank overweegt verder dat de gronden 3a, 3b, 4c en 4d, in samenhang gezien en met de daarbij gegeven toelichting van de staatssecretaris, voldoende grond vormen voor zijn standpunt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank laat de overige gronden daarom buiten beschouwing. Daarnaast heeft de staatssecretaris de maatregel eveneens op de b-grond van artikel 59b van de Vw 2000 kunnen baseren. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011, volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. De rechtbank heeft hierboven reeds vastgesteld dat er meerdere zware en lichte gronden zijn die de maatregel kunnen dragen.
Lichter middel
5. Gelet op de gronden die terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is het risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. De staatssecretaris is er terecht vanuit gegaan dat niet met een lichter middel dan bewaring kon worden volstaan. Eiser heeft niet overtuigend gesteld dat een lichter middel effectief zal zijn. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser geen middelen van bestaan en geen vaste verblijfsplaats heeft, dat eiser niet over een paspoort beschikt en dat eiser te kennen heeft gegeven niet terug te willen keren naar Marokko maar naar Frankrijk. Niet is gebleken dat eiser het recht heeft om in Frankrijk te verblijven. Ook is eisers verklaring over zijn zwangere vrouw in Frankrijk niet onderbouwd. Voorts is niet gebleken dat de medische zorg in het detentiecentrum niet toereikend is in het geval van eiser. Ter zitting is met partijen besproken dat er op 27 augustus 2023 in het detentiecentrum aan eiser een ordemaatregel is opgelegd wegens een suïcidepoging. Hieruit blijkt dat eiser tijdelijk onder aangescherpt toezicht heeft gestaan, dat is aangegeven dat het noodzakelijk is dat eiser met een psycholoog in gesprek gaat en dat dagelijks wordt bekeken of de maatregel van bewaring gehandhaafd dient te worden. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser goed in beeld is bij de medische dienst. Niet is gebleken dat eiser detentieongeschikt is.
Voortvarend handelen
6. De termijn in artikel 59b, tweede lid, van de Vw 2000 moet worden gezien als een maximale termijn waarbinnen de staatssecretaris voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden. De staatssecretaris is vanaf het moment van inbewaringstelling verplicht om voldoende voortvarend te handelen (zie de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1156). Eiser is op 1 september 2023 gehoord in het kader van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft vervolgens op 2 september 2023 een voornemen uitgebracht op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris gelet op de voorgaande gang van zaken voldoende voortvarend heeft gehandeld.
Conclusie
7. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.