In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 24 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Fonville, had beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. G.J. Westendorp, waarin aan hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris heeft deze maatregel op 22 augustus 2023 opgeheven, maar de rechtbank moest beoordelen of de maatregel voorafgaand aan de opheffing onrechtmatig was geweest.
De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig was. Eiser had asiel aangevraagd na zijn ophouding, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de juiste grondslag voor de ophouding had gehanteerd. Eiser had nog geen rechtmatig verblijf als asielzoeker op het moment van zijn ophouding. Daarnaast werd de beroepsgrond van eiser dat hij onvoldoende in het Engels was geïnformeerd over de maatregel van inbewaringstelling verworpen, omdat uit het proces-verbaal bleek dat hij en de verbalisant de Engelse taal voldoende beheersten.
De rechtbank oordeelt verder dat de staatssecretaris binnen 48 uur na de afwijzing van de asielaanvraag de maatregel had kunnen omzetten, maar dit was niet nodig omdat de maatregel al was opgeheven. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de inbewaringstelling rechtmatig was. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.