ECLI:NL:RBDHA:2023:13761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
NL23.22918
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 24 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Fonville, had beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. G.J. Westendorp, waarin aan hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris heeft deze maatregel op 22 augustus 2023 opgeheven, maar de rechtbank moest beoordelen of de maatregel voorafgaand aan de opheffing onrechtmatig was geweest.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig was. Eiser had asiel aangevraagd na zijn ophouding, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de juiste grondslag voor de ophouding had gehanteerd. Eiser had nog geen rechtmatig verblijf als asielzoeker op het moment van zijn ophouding. Daarnaast werd de beroepsgrond van eiser dat hij onvoldoende in het Engels was geïnformeerd over de maatregel van inbewaringstelling verworpen, omdat uit het proces-verbaal bleek dat hij en de verbalisant de Engelse taal voldoende beheersten.

De rechtbank oordeelt verder dat de staatssecretaris binnen 48 uur na de afwijzing van de asielaanvraag de maatregel had kunnen omzetten, maar dit was niet nodig omdat de maatregel al was opgeheven. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de inbewaringstelling rechtmatig was. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22918

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. F. Fonville),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 9 augustus 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De staatssecretaris heeft op 22 augustus 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigden van eiser en van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. De rechtbank kan een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen als de bewaring is opgeheven vóórdat de zitting heeft plaatsgevonden. [1] In dat verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring was rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de ophouding rechtmatig geweest?
4. Eiser voert aan dat hij is opgehouden op grond van artikel 50 van de Vw 2000 in verband met onrechtmatig verblijf. Tijdens de ophouding heeft eiser asiel aangevraagd.
Volgens eiser had de staatssecretaris de grondslag van de van de ophouding op dat moment moeten wijzigen. Omdat de staatssecretaris dit niet heeft gedaan was de ophouding volgens eiser onrechtmatig.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser is op de juiste grondslag opgehouden. Eiser heeft pas asiel heeft aangevraagd nadat hij werd opgehouden. Eiser had dus nog geen rechtmatig verblijf als asielzoeker toen hij aan de staatssecretaris werd overgedragen. Daarnaast moet de staatssecretaris enige tijd worden gegund om eisers asielwens te formaliseren en hem op de juiste grondslag in bewaring te stellen.
Is sprake van strijd met artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers?
5. Eiser voert aan dat de maatregel van inbewaringstelling aan hem is uitgereikt en is toegelicht. Dit is in de Engelse taal gebeurd. Eiser voert aan dat hij de Engelse taal onvoldoende machtig is. Daarom is deze handelswijze van de staatssecretaris in strijd met artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers. Op grond van dat artikel had eiser in de zijn moedertaal gehoord moeten worden met een tolk. Een afwijking daarvan moet zijn gemotiveerd. Dat is niet gebeurd.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Er is geen sprake van een schending van artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers. Uit het ambtsedig opgemaakte “proces-verbaal bij uitreiken maatregel ibs” van 9 augustus 2023 staat dat met eiser is gecommuniceerd in de Engelse taal en dat die taal door betrokkene en verbalisant in voldoende mate beheerst wordt. Daar mag de staatssecretaris vanuit gaan, zodat het inschakelen van een tolk niet verplicht was.
Is de maatregel van bewaring onrechtmatig geweest?
6. Eiser voert aan dat op de dag voor de zitting (21 augustus 2023) zijn asielaanvraag is afgewezen. Daarom was volgens eiser de grondslag van de inbewaringstelling op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 niet meer juist. Volgens eiser is de maatregel van inbewaringstelling daarom met ingang van 22 augustus 2023 onrechtmatig. Eiser verwijst daartoe naar een de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [2]
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft in deze situatie 48 uur de tijd om, indien de staatssecretaris meent dat de grondslag niet langer van toepassing is op de situatie van eiser, de maatregel om te zetten. Die termijn is niet overschreden omdat de inbewaringstelling van eiser al eerder is opgeheven. Dat betekent dat de opgelegde maatregel niet onrechtmatig is geweest. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van de Afdeling wordt niet gevolgd omdat geen sprake is van een vergelijkbare situatie. In die uitspraak is een asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en is de maatregel van bewaring met ongewijzigde grondslag voor ten hoogste drie maanden verlengd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid
van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000.
2.ABRvS 4 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:230.