ECLI:NL:RBDHA:2023:14147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
NL23.29752
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Oostenrijk

Op 20 september 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door mr. Ch. R. Vink, bezwaar heeft gemaakt tegen de feitelijke overdracht naar Oostenrijk. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M. Drenth, heeft op 15 september 2023 aan verzoeker meegedeeld dat hij op 20 september 2023 zou worden overgedragen. Verzoeker heeft op 19 september 2023 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, dat ter beoordeling voorlag aan de voorzieningenrechter. Vanwege de spoedeisendheid van de zaak heeft er geen openbare behandeling plaatsgevonden.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt. De asielaanvraag van verzoeker is op 19 mei 2023 niet in behandeling genomen, en de overdracht aan Oostenrijk is vastgesteld. Verzoeker betoogde dat de uiterste overdrachtstermijn op 14 september 2023 was verstreken, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de termijn pas op 16 februari 2024 verstrijkt, omdat de overdrachtstermijn is opgeschort in afwachting van de uitkomst van het beroep. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en heeft het verzoek afgewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, in aanwezigheid van griffier mr. M.A. Buikema, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29752

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 september 2023 in de zaak tussen

[naam], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Drenth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch. R. Vink).

Procesverloop

Op 15 september 2023 heeft verweerder de gemachtigde van verzoeker ervan in kennis gesteld dat verzoeker op 20 september 2023 zal uitreizen naar Oostenrijk.
Bij brief van 19 september 2023 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen de feitelijke overdracht. Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek ligt ter beoordeling van de voorzieningenrechter voor.
In verband met het spoedeisende karakter van dit verzoek om een voorlopige voorziening heeft een openbare behandeling van het verzoek niet plaatsgevonden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Bij besluit van 19 mei 2023 is de asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 en is besloten dat verzoeker wordt overgedragen aan Oostenrijk. Daarbij is overwogen dat sinds 6 januari 2023 de verantwoordelijkheid van Oostenrijk vast staat. Op 9 juni 2023 is een voorlopige voorziening getroffen en op 16 augustus 2023 is het beroep ongegrond verklaard.
3. In geschil is of de uiterlijke overdrachtstermijn is verstreken.
3.1
Verzoeker is van mening dat de uiterlijke overdrachtstermijn is verstreken. Daartoe is naar voren gebracht dat de termijn tussen 6 januari en 9 juni bij de termijn na 16 augustus dient te worden opgeteld. Daarom is volgens verzoeker de overdrachtstermijn op
14 september 2023 tot een einde gekomen. Volgens verzoeker blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van 30 maart 2023 (ECLI:EU:C:2023:269) dat er vanwege een toegewezen voorlopige voorziening wel opschortende werking kan zijn, maar dat er geen sprake is van een stuiting van de overdrachtstermijn.
3.2
Verweerder wijst er op dat niet in geschil is dat de toewijzing van het verzoek op
9 juni 2023 tot gevolg heeft dat de overdrachtstermijn is opgeschort in afwachting van de uitkomst van het beroep. Op 16 augustus 2023 is het beroep ongegrond verklaard. Verweerder wijst er op dat ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening verzoeker wordt overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat zodra dat praktisch mogelijk is en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de definitieve beslissing op het beroep, wanneer dit overeenkomstig artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening opschortende werking heeft. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat de uiterlijke overdrachtstermijn eerst op 16 februari 2024 verstrijkt. De stelling dat er geen sprake is van een stuiting van de overdrachtstermijn wordt reeds niet gevolgd, omdat deze stelling niet nader is toegelicht. Het bezwaar tegen de voorgenomen overdracht heeft volgens verweerder dan ook geen redelijke kans van slagen.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1.
Uit artikel 27, derde lid, aanhef en onder c van de Dublinverordening vloeit voort dat de termijn van zes maanden voor de overdracht aanvangt na de beslissing op het beroep of bezwaar, wanneer de ingevolge de nationale wetgeving bevoegde rechter of instantie, naar gelang van het geval, tot opschortende werking van het beroep of bezwaar heeft beslist (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 28 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2170).
4.2.
De voorzieningenrechter ziet in de verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van 30 maart 2023 geen grond gelegen om in onderhavige procedure te oordelen dat de termijn eerder aanvangt (zie ook: het arrest van het Hof van Justitie van 29 januari 2009, ECLI:EU:C:2009:41).
4.3.
De termijn van zes maanden waarbinnen de overdracht ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening uiterlijk dient plaats te vinden, is dan ook eerst aangevangen na de beslissing op het beroep op 16 augustus 2023. Dit betekent dat de uiterlijke overdrachtstermijn niet is verstreken.
5. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.