In deze zaak heeft eiseres, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, op 7 september 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij [naam] in het kader van nareis. Na een periode van stilzwijgen heeft eiseres de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 9 maart 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Vervolgens heeft zij op 28 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft op 11 april 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De staatssecretaris is verplicht om binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag te beslissen, maar deze termijn is met drie maanden verlengd. De rechtbank constateert dat de termijn is verstreken en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke is gesteld, waardoor het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, waarin is geoordeeld dat bij overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel en stelt vast dat het dossier nog niet compleet is, omdat de staatssecretaris nader onderzoek moet doen. Daarom wordt de staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend te maken. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,- en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.