In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, op 29 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om als gezinslid bij zijn referent in Nederland te verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 17 maart 2023. Eiser heeft vervolgens op 4 april 2023 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De staatssecretaris heeft op 18 april 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet binnen de wettelijk vereiste termijn van 90 dagen na ontvangst van de aanvraag heeft beslist. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser gegrond is, omdat de staatssecretaris in gebreke is gebleven. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, waarin is geoordeeld dat bij overschrijding van de beslistermijn in soortgelijke zaken sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank sluit zich aan bij deze overwegingen en bepaalt dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een beslissing moet nemen, tenzij er nader onderzoek nodig is, in welk geval de termijn kan worden verlengd tot twintig weken.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken sinds de aanvraag. Tot slot is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, en het griffierecht van € 184,- moet aan eiser worden vergoed.