ECLI:NL:RBDHA:2023:14242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
NL23.25687
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrechtelijke geschil betreffende tijdelijke bescherming en vertrekplicht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Nigeriaanse vreemdeling. De vreemdeling had eerder tijdelijke bescherming gekregen op basis van de Richtlijn 2001/55/EG, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had in een besluit van 21 augustus 2023 bepaald dat deze bescherming per 4 september 2023 zou eindigen. Tevens was er een terugkeerbesluit opgelegd, waartegen de vreemdeling in beroep ging en om een voorlopige voorziening vroeg. De vreemdeling had op 13 september 2023 Roemenië bezocht en verzocht om spoedbehandeling van haar verzoek, omdat de Roemeense autoriteiten voornemens waren haar op 19 september 2023 uit te zetten naar Nigeria.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vreemdeling geen recht had op de gevraagde voorlopige voorziening, omdat zij Nederland vrijwillig had verlaten. Hierdoor was er geen grond om te besluiten dat de staatssecretaris haar niet mocht uitzetten of in bewaring mocht stellen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vreemdeling niet onder de bevriezingsmaatregel viel, die in de brief van de staatssecretaris van 2 september 2023 was opgenomen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder dat er een zitting plaatsvond, omdat er sprake was van onverwijlde spoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 18 september 2023, en tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.25687
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. I. Petkovski), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: Ch. R. Vink).

Procesverloop

In het besluit van 21 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris bepaald dat verzoeksters recht op tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn 2001/55/EG (de richtlijn) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het uitvoeringsbesluit) eindigt op 4 september 2023. Daarnaast heeft de staatssecretaris aan verzoekster een terugkeerbesluit opgelegd.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 18 september 2023 heeft verzoekster gevraagd om het verzoek met voorlopige voorziening met spoed te behandelen c.q. een ordemaatregel te treffen en zij heeft haar gronden aangevuld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Verzoekster heeft hierop een schriftelijke reactie ingediend.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Verzoekster stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op
[geboortedatum] 2004. Zij verbleef in Nederland op grond van de richtlijn en het daarop gebaseerde uitvoeringsbesluit. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris deze bescherming
beëindigd per 4 september 2023 en beslist dat verzoekster binnen 4 weken het grondgebied van de Unie moet verlaten en dat zij moet terugkeren naar Nigeria.
Het verzoek
2.1.
In het verzoekschrift van 31 augustus 2023 heeft verzoekster gevraagd om het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op het beroep. Dit zou moeten inhouden dat de staatssecretaris verzoekster niet mag uitzetten en niet in bewaring mag stellen en dat verzoekster de rechten op grond van de richtlijn - waaronder opvang - zal behouden.
2.2.
Verzoekster is op 13 september 2023 vanuit Duitsland naar Roemenië gereisd.
2.3.
Op 18 september 2023 heeft verzoekster gevraagd om het verzoek om voorlopige voorziening met spoed te behandelen c.q. een ordemaatregel te treffen. Dit omdat de Roemeense autoriteiten voornemens zijn om verzoekster op 19 september 2023 uit te zetten naar Nigeria. In de aanvullende gronden van 18 september 2023 heeft verzoekster toegelicht dat zij naar Roemenië is gegaan om de mogelijkheden te bekijken om daar een studie te volgen. Dit tegen de achtergrond van de beëindiging van de tijdelijke bescherming per
4 september 2023.
2.4.
In de gronden van 18 september 2023 heeft verzoekster - kort gezegd - gevraagd om te bepalen dat het aan haar opgelegde terugkeerbesluit niet geldig is, althans de werking ervan te schorsen. In het verlengde hiervan is gevraagd om te bepalen dat verzoekster recht heeft op toegang tot Nederland, dat de staatssecretaris de Roemeense en/of Duitse autoriteiten hiervan in kennis moet stellen en dat de staatssecretaris een maatregel moet treffen om te zorgen dat verzoekster niet wordt uitgezet naar Nigeria. Volgens verzoekster heeft zij rechtmatig verblijf in Nederland gelet op de brief van de staatssecretaris aan de gemeenten van 2 september 2023 met als onderwerp ‘Uitspraak Raad van State inzake voorlopige voorziening beëindiging RTB derdelanders uit Oekraïne’. Nu verzoekster rechtmatig verblijf heeft, is het terugkeerbesluit ten onrechte opgelegd.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
3. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster spoedeisend belang heeft bij een oordeel op haar verzoek, omdat zij op 19 september 2023 om 11.15 uur zal worden uitgezet naar Nigeria.
4. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting omdat sprake is van onverwijlde spoed en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad.1
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster Nederland vrijwillig heeft verlaten. Alleen al daarom bestaat geen aanleiding meer om te beslissen dat de staatssecretaris verzoekster niet mag uitzetten, niet in bewaring mag stellen, en dat de staatssecretaris haar rechten op opvang en andere voorzieningen op grond van de richtlijn moet continueren. Een dergelijk verzoek zou alleen kunnen worden toegewezen als verzoekster nog in Nederland zou zijn. De voorzieningenrechter ziet daarom ook geen aanleiding om te beoordelen of het beroep van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft. Hetgeen zij heeft verzocht, kan zij namelijk niet bereiken.
1. Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrechter.
6. De voorzieningenrechter overweegt vervolgens dat de staatssecretaris in de brief van 2 september 2023 heeft opgenomen dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming onder de richtlijn wordt bevroren in afwachting van de uitspraak van de Afdeling2 op het hoger beroep tegen onder meer de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 9 augustus 20233. In de brief van 2 september 2023 staat onder het kopje ‘vertrokken derdelanders’ dat deze bevriezing niet geldt voor derdelanders die al uit de opvang zijn vertrokken en zijn uitgeschreven uit de BRP. Voor die groep geldt dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming in stand blijft en dus niet tijdelijk wordt bevroren. Tegen de achtergrond van deze passage uit de brief van 2 september 2023 heeft de staatssecretaris zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de zogenoemde ‘bevriezingsmaatregel’ in het geval van verzoekster niet van toepassing is. De stelling van verzoekster dat zij zich niet heeft uitgeschreven uit de BRP doet daar - wat daar ook van zij - naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan af. Waar het om gaat is dat verzoekster uit Nederland is vertrokken en dus de opvang heeft verlaten. Nu verzoekster niet onder de bevriezingsmaatregel valt, kan zij niet worden gevolgd in haar betoog dat zij gelet deze maatregel rechtmatig verblijf heeft en dat daarom het terugkeerbesluit ten onrechte aan haar is opgelegd. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek voor zover dat ertoe strekt om het terugkeerbesluit te schorsen, af. In het verlengde daarvan bestaat er ook geen aanleiding om de staatssecretaris op te dragen om contact op te nemen met de Roemeense of Duitse autoriteiten en evenmin om de staatssecretaris op te dragen om te bepalen dat verzoekster recht heeft op toegang tot Nederland.
7. Gelet op het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat bij afweging van de betrokken belangen geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
2 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 september 2023

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.