ECLI:NL:RBDHA:2023:14257

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
NL23.27418 en NL23.27529
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling. De eiser, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer, was op 9 maart 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 29 augustus 2023 besloten om de maatregel van bewaring met maximaal twaalf maanden te verlengen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2023 behandeld, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan de voorwaarden voor verlenging van de maatregel van bewaring is voldaan. Eiser heeft zich niet voldoende ingespannen om zijn identiteit en nationaliteit vast te stellen en heeft meerdere keren geweigerd om mee te werken aan de benodigde procedures. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zicht op uitzetting bestaat, maar dat eiser zijn medewerking aan het vertrek belemmert. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen andere, minder dwingende maatregelen zijn die effectief kunnen worden toegepast. Eiser heeft aangevoerd dat de detentie onevenredig bezwarend is en dat hij niet de noodzakelijke zorg ontvangt, maar de rechtbank heeft dit niet kunnen vaststellen op basis van het beschikbare bewijs.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27529 en NL23.27418

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [datum],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Procesverloop

Verweerder heeft op 9 maart 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eerdere beroepen tegen het opleggen dan wel het voortduren van deze maatregel zijn ongegrond verklaard.
Bij besluit van 29 augustus 2023 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd (verlengingsbesluit) op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL23.27529.
Het namens eiser ingestelde beroep gericht tegen het voortduren van de maatregel is geregistreerd onder zaaknummer NL23.27418.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Via artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van die wet geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt verder op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 dat deze na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
1.1
Verweerder moet in het verlengingsbesluit conform het beleid van paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 nagaan of er voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onevenredig bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit voldoende is gemotiveerd, wordt hiermee voldaan aan alle uit de Terugkeerrichtlijn en het arrest Mahdi voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit (zie de uitspraak van 5 juni 2014 van het Hof van Justitie, ECLI:EU:C:2014:1320).
Bewaringsgronden
2. In het verlengingsbesluit staat dat eiser op 9 maart 2023 in bewaring is gesteld, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en/of omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Vervolgens staat in het verlengingsbesluit dat de volgende gronden voor bewaring uit artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) ten grondslag liggen aan het besluit tot verlenging van de bewaringstermijn. Verweerder stelt dat eiser:

(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;

(lichte gronden)4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Beoordeling van het verlengingsbesluit
3. Namens eiser is het volgende aangevoerd. Eiser betoogt dat de verlenging van de inbewaringstelling met 12 maanden een maatregel is die een aanzienlijke inbreuk maakt op zijn vrijheid en dientengevolge zijn fundamentele rechten en stelt dat niet is gebleken waarom niet kan worden volstaan met een lichter middel. Eiser stelt in het bijzonder dat verweerder bij de beoordeling of een lichter middel kan worden toegepast onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische problematiek. Er is nog een artikel 64 procedure aanhangig. Eiser is detentieongeschikt. Hij lijdt onder andere aan auditieve hallucinaties, maar krijgt niet de noodzakelijke zorg in het detentiecentrum. Dit is in strijd met artikel 3 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De detentie is voor eiser onevenredig bezwarend. Hij zit 23 uur per dag opgesloten en er zijn bijna geen mogelijkheden voor activiteiten in verband met personeelstekort. Er is beklag ingediend bij de directeur.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt
gesteld dat in het geval van eiser is voldaan aan de voorwaarden voor de verlenging, zoals
neergelegd in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000. Uit het verlengingsbesluit volgt dat eisers identiteit en nationaliteit nog altijd niet vaststaan. Eiser beschikt niet over een (geldig) document voor grensoverschrijding en hij frustreert het vertrektraject door meermaals niet zijn medewerking te verlenen aan een presentatie in persoon aan de Nigeriaanse vertegenwoordiging. Uit de voortgangsrapportage blijkt immers dat eiser heeft geweigerd mee te werken aan de op 4 juni 2022, 24 november 2022, 30 maart 2023, 1 juni 2023 en 16 juli 2023 geplande presentaties in persoon. Evenmin heeft eiser zelf actie ondernomen om de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit te bespoedigen, in tegendeel. Verder blijkt uit de vertrekgesprekken met eiser dat hij niet wil terugkeren naar Nigeria. De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande blijkt dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting naar Nigeria, hetgeen echter wel van hem mag worden verwacht. Verder is niet in geschil dat eiser niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en dat de Nigeriaanse autoriteiten tot op heden geen laissez-passer (lp) hebben afgegeven voor eiser.
5.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de lopende artikel 64-procedure alleen een tijdelijk beletsel vormt voor vertrek en geen recht geeft op verblijf. De staatssecretaris voert regelmatig vertrekgesprekken met eiser, laatstelijk op 29 augustus 2023. Verder rappelleert de staatssecretaris ook regelmatig op de lopende lp-aanvraag, laatstelijk op 1 september 2023. Ook is de staatssecretaris bezig met het plannen van een alternatieve presentatie in persoon, namelijk dat de vertegenwoordiging van de Nigeriaanse autoriteiten naar het Detentiecentrum Rotterdam komt. Verder blijkt uit de gesprekken niet dat eiser mee wil werken aan een terugkeer naar Nigeria. Van eiser mag worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting. Nu eiser zijn uitzetting belemmert is daarmee in beginsel het zicht op uitzetting al gegeven. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het voor rekening en risico van eiser komt dat de bewaring langer voortduurt, nu hij niet aan zijn meewerkplicht voldoet.
5.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast. Verweerder heeft hierbij terecht in het nadeel van eiser laten meewegen dat eiser heeft geweigerd om tijdens de inbewaringstelling actief en volledig mee te werken aan terugkeer. Anders dan eiser stelt, is vooralsnog niet gebleken dat eiser detentieongeschikt is en dat de detentie voor hem onevenredig bezwarend is. Het is aan eiser om dit aan te tonen. Voor zover eiser dit heeft willen doen door een verwijzing naar zijn medisch dossier overweegt de rechtbank dat daaruit niet blijkt dat de in detentie beschikbare zorg voor eiser niet toereikend is, dat eiser niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan, of dat eisers medische omstandigheden in detentie door gebrek aan medische zorg verslechteren (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1162). Gelet daarop is evenmin gebleken van strijd met artikel 3 van het EVRM. Indien eiser een onderzoek wil laten verrichten naar zijn detentiegeschiktheid staat daartoe een procedure bij de directie van het detentiecentrum open. Eiser kan verder, zoals hij blijkbaar ook heeft gedaan, een klacht indienen bij de directie van het detentiecentrum over de detentieomstandigheden.
6. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat het verlengingsbesluit niet rechtmatig is. Het beroep gericht tegen het verlengingsbesluit is ongegrond.
Volgberoep
7. Verder is, mede gelet op het voorgaande, niet gebleken dat het voortduren van de
maatregel van bewaring sinds de sluiting van het onderzoek ter zitting op 25 augustus 2023
(voorafgaand aan de uitspraak van deze rechtbank op 30 augustus 2023 met nummer
NL23.23297), onrechtmatig is. Daarom is ook het beroep gericht tegen het voortduren van
de bewaring ongegrond.
8. Nu de beide beroepen ongegrond zijn, wordt ook het verzoek om schadevergoeding
afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.