ECLI:NL:RBDHA:2023:14519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
NL23.24913
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Nigeriaanse asielzoeker op basis van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse asielzoeker, eiser, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, in bewaring was gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft de zaak op 6 september 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Eiser, geboren op 20 mei 1993, stelt dat hij onterecht in bewaring is gesteld, omdat zijn asielverzoek nog niet is beslist. De voorzieningenrechter had eerder bepaald dat eiser niet mocht worden overgedragen totdat op zijn verzet was beslist, wat volgens eiser betekent dat hij rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat er concrete aanknopingspunten waren voor de toepassing van de Dublinverordening, gezien de eerdere asielaanvragen van eiser in andere EU-landen en de bevestiging van verantwoordelijkheid door Frankrijk.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, omdat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De gronden voor de maatregel zijn feitelijk juist en voldoende om de bewaring te rechtvaardigen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak kan binnen een week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24913

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. H.H. Veurtjes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.P. Quartey. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op 20 mei 1993 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
Grondslag
2. Eiser meent dat hij op onjuiste grondslag in bewaring is gesteld. Verweerder heeft de maatregel van bewaring gebaseerd op artikel 59a van de Vw, omdat er sprake is van concrete aanknopingspunten voor de toepassing van de Dublinverordening. [2] Eiser stelt dat nog niet is beslist op zijn asielverzoek. Bij uitspraak van 4 september 2023 heeft de voorzieningenrechter beslist dat eiser niet mag worden overgedragen totdat op het verzet is beslist. [3] Hij heeft daarom rechtmatig verblijf in Nederland. De bewaring is dan ook van meet af aan onrechtmatig geweest.
3. De Afdeling [4] heeft geoordeeld dat, zodra sprake is van concrete aanknopingspunten voor de toepassing van de Dublinverordening, de vrijheidsbenemende maatregel daarop gebaseerd moet zijn. [5] Bovendien heeft de Afdeling geoordeeld dat het bij samenloop van de artikelen 59a en 59b van de Vw bepalend is of de Dublinverordening van toepassing is. [6] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat op het moment van de inbewaringstelling concrete aanknopingspunten bestonden dat eiser onder de werkingssfeer van de Dublinverordening viel. Uit Eurodac is namelijk naar voren gekomen dat eiser op 13 juni 2016 in Italië, op 28 december 2017 in Frankrijk, op 17 juni 2019 in Duitsland, op 21 november 2019 en op 12 februari 2021 weer in Frankrijk asiel heeft aangevraagd. Daarnaast heeft Frankrijk op 13 april 2023 haar verantwoordelijkheid bevestigd door middel van een claimakkoord. Verweerder heeft eiser dan ook op de juiste grondslag in bewaring gesteld. Dat op 19 september 2023 het verzet van eiser zal worden behandeld maakt dan ook niet dat de maatregel van bewaring niet op grond van artikel 59a van de Vw gebaseerd kon worden. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [7] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
En als lichte gronden [8] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De gronden zijn feitelijk juist en voldoende om een risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Deze kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Ambtshalve toets [9]
6. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.NL23.27345.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Uitspraak van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR2122.
6.Uitspraak van 16 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:919.
7.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
8.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
9.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.