ECLI:NL:RBDHA:2023:14558

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
NL23.28425
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000; opheffing van bewaring na overdracht aan Spanje

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 10 september 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De staatssecretaris heeft de maatregel op 21 september 2023 opgeheven, omdat eiser was overgedragen aan Spanje.

De rechtbank heeft op 22 september 2023 de zaak behandeld en de gronden van de bewaring beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd, omdat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de gronden voor de bewaring voldoende heeft gemotiveerd, ondanks dat niet alle mob-meldingen in het procesdossier waren opgenomen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor het opleggen van een lichter middel dan bewaring, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28425

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft op 21 september 2023 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is overgedragen aan Spanje.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
4. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden.
Grondslag en gronden
6. Eiser voert aan dat zware grond 3b niet aan de maatregel ten grondslag kan worden gelegd omdat de mob-meldingen niet uit het procesdossier blijken. Hierdoor is het niet controleerbaar of eiser daadwerkelijk met onbekende bestemming is vertrokken en zich daarmee aan het toezicht heeft onttrokken.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Eiser is immers op 21 september 2023 op grond van de Dublinverordening overgedragen aan Spanje. De rechtbank is verder van oordeel dat de zware en lichte gronden 3b, 3c, 3k, 4a, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien en met de in de maatregel gegeven motivering, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Weliswaar zijn de mob-meldingen door de staatssecretaris niet aan het procesdossier toegevoegd maar ook uit de brief van 7 oktober 2022 aan de Spaanse autoriteiten blijkt al dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Hierdoor is het feitelijk juist dat eiser zich enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken (3b). Verder heeft eiser op 21 oktober 2022 een beschikking ontvangen waaruit blijkt dat hij Nederland moet verlaten en moet worden overgedragen aan Spanje (3c). Ook heeft eiser door met onbekende bestemming te vertrekken geen medewerking verleend aan zijn overdrachtsbesluit (3k) en heeft hij zich niet aan zijn meldplicht gehouden (4a). Daarnaast heeft eiser geen vaste woon- of verblijfplaats noch beschikt eiser over voldoende middelen van bestaan (4c en 4d). De staatssecretaris heeft ook terecht gemotiveerd dat er hierdoor het significante risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
6.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de staatssecretaris zware grond 3a niet aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen nu uit de motivering in de maatregel de feitelijke juistheid van de grond niet blijkt. . De motivering en ook de toelichting van de staatssecretaris ter zitting betreffen enkel een uiteenzetting van de juridische juistheid van de grond. Voorgaande doet echter niet af aan de rechtmatigheid van de maatregel nu de overige gronden een ruim voldoende motivering vormen om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
7. Eiser voert aan dat hij ten onrechte in bewaring is gesteld terwijl hij ook met een meldplicht zijn overdracht kon afwachten.
7.1.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris een lichter middel dan bewaring had moeten opleggen en om de belangenafweging in dit kader in het voordeel van eiser te laten uitvallen. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de overdracht van eiser gewerkt. De staatssecretaris heeft op 12 september 2023 (dag drie van de inbewaringstelling) een vertrekgesprek met eiser gehouden. Op diezelfde dag is een aankondiging van de overdracht op 21 september 2023 naar de Spaanse autoriteiten gestuurd. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:RVS:2020:989, onder 2.2) De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn hiervan af te wijken. Verder overweegt de rechtbank dat, nu eiser op 21 september 2023 aan de Spaanse autoriteiten is overgedragen, er geen aanknopingspunten zijn om te oordelen dat zicht op overdracht op enig moment tijdens de inbewaringstelling ontbrak.
Conclusie
9. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.