ECLI:NL:RBDHA:2023:14578

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
NL22.24271 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van een opposante, geboren op een onbekende datum en van Belarussische nationaliteit, tegen een eerdere uitspraak waarbij haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit gebeurde op 8 juni 2023, waarbij de rechtbank gebruik maakte van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposante heeft op 20 juli 2023 verzet ingesteld tegen deze uitspraak, wat op 28 augustus 2023 door de rechtbank is behandeld. De opposante was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde mr. I.M. Zuidhoek, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door N. Mikolajczyk.

De rechtbank heeft in deze verzetzaak beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting en of er buiten redelijke twijfel was dat het beroep niet-ontvankelijk was. De rechtbank concludeerde dat de ingebrekestelling prematuur was ingediend en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de eerdere beslissing. De opposante voerde aan dat er verschillen in rechtspraak waren over de toepassing van WBV 2022/22 en dat er geen sprake was van een groot aantal asielaanvragen, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24271 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam] , opposante,

geboren op [geboortedatum] ,
van Belarussische nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek).

Procesverloop

Opposante heeft op 28 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris).
Bij uitspraak van 8 juni 2023 heeft de rechtbank dat beroep met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak op 20 juli 2023 verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 28 augustus 2023 op zitting behandeld. Opposante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. I.M. Zuidhoek. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris) heeft zich laten vertegenwoordigen door N. Mikolajczyk.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de ingebrekestelling prematuur was ingediend.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposante meent dat de uitkomst van het beroep niet zonder twijfel vaststond, gelet op de verschillen in de rechtspraak over de toepassing van WBV 2022/22 en de omstandigheid dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) hierover nog geen uitspraak heeft gedaan. Voorts meent opposante dat er geen sprake is van een groot aantal asielaanvragen tegelijkertijd, waardoor er geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Volgens opposante kan de verlenging van de beslistermijn op grond van een WBV tevens niet vallen onder de gronden die worden genoemd in artikel 31 van Richtlijn 2005/85/EG (Procedurerichtlijn).
4. In wat opposante heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat zij niet tot een kennelijk oordeel heeft kunnen komen. De omstandigheid dat door de verschillende zittingsplaatsen van deze rechtbank anders wordt geoordeeld over de betekenis van WBV 2022/22 voor de beslistermijn van de staatssecretaris, maakt niet dat in dit geval redelijke twijfel bestond over de uitkomst van het beroep. Zoals de rechtbank heeft overwogen in de aangevallen uitspraak heeft deze zittingsplaats al eerder in gelijke zin over WBV 2022/22 geoordeeld in de uitspraak van haar meervoudige kamer van 26 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6050) dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b van de Vw.
5. In wat opposante verder heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 27 juni 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van
F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.