ECLI:NL:RBDHA:2023:14597

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
NL23.22353
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van Eritrese eiseres met betrekking tot militaire dienstplicht en dwangarbeid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Eritrese eiseres tegen de afwijzing van haar opvolgende asielaanvraag beoordeeld. De eiseres, geboren in Eritrea, had eerder een asielaanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank had in een eerdere uitspraak het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. In het bestreden besluit van 21 juli 2023 werd de aanvraag opnieuw afgewezen, wat leidde tot het huidige beroep.

De rechtbank heeft op 12 september 2023 de zaak behandeld, waarbij de eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat de eiseres niet het risico loopt op toedichting van het ontduiken van de militaire dienstplicht. De rechtbank wijst op eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat de staatssecretaris niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Eritrese autoriteiten de eiseres niet als ontduiker van de dienstplicht zullen beschouwen, vooral gezien haar vroegtijdige schoolverlating en het feit dat zij de dienstplicht niet heeft vervuld.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat de eiseres niet in de militaire component van de nationale dienstplicht zal moeten dienen, ondanks haar argumenten over de inconsistentie van vrijstellingen voor vrouwen met kinderen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen, rekening houdend met de vrees van de eiseres voor besnijdenis van haar dochter en de risico's van dwangarbeid in Eritrea. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en kent de eiseres een proceskostenvergoeding toe van € 1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22353

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
mede namens haar kind:
[naam] ,
geboren op [geboortedatum] ,
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Hidding),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar opvolgende asielaanvraag van 11 februari 2021. De staatssecretaris heeft deze aanvraag in het besluit van 22 februari 2022 afgewezen als kennelijk ongegrond. [1] In de uitspraak van 18 november 2022 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle het beroep daartegen gegrond verklaard, het besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. [2] De staatssecretaris heeft de aanvraag in het bestreden besluit van 21 juli 2023 afgewezen als ongegrond. [3]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die door eiseres naar voren zijn gebracht.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiseres heeft eerder, op 20 maart 2018, een asielaanvraag ingediend. Die aanvraag is door de staatssecretaris in het besluit van 17 april 2020 afgewezen als kennelijk ongegrond. [4] De staatssecretaris heeft in dat besluit de door eiseres gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig geacht. Dat geldt ook voor de door eiseres gestelde problemen vanwege de militaire dienstplicht en haar illegale uitreis. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. [5] Het hoger beroep daartegen is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ongegrond verklaard. [6]
Het asielrelaas
5. Eiseres heeft in deze opvolgende aanvraagprocedure een verklaring van de Eritrese ambassade van 25 november 2020 overgelegd ter onderbouwing van haar identiteit, nationaliteit en herkomst. Verder heeft eiseres aan haar opvolgende aanvraag (opnieuw) ten grondslag gelegd dat zij in Eritrea vreest voor problemen vanwege de militaire dienstplicht en haar illegale uitreis.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
- identiteit en nationaliteit
- herkomst
- militaire dienst en illegale uitreis
6.1.
De staatssecretaris acht de identiteit en nationaliteit van eiseres in deze procedure geloofwaardig, de herkomst van eiseres niet. Ook de problemen vanwege de militaire dienstplicht en de illegale uitreis van eiseres worden niet geloofwaardig geacht.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat door voornoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 18 november 2022 - waartegen geen hoger beroep is ingesteld - in rechte vaststaat dat eiseres haar herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook staat in rechte vast dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij Eritrea illegaal is uitgereisd. In deze procedure wordt daarom alleen nog de vrees voor problemen vanwege de militaire dienstplicht van eiseres beoordeeld.
6.3.
In dat kader heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle in de uitspraak van 18 november 2022 al overwogen dat eiseres niet langer het standpunt van de staatssecretaris dat haar verklaringen over de oproep voor militaire dienst, dan wel het ontduiken van militaire dienst niet aannemelijk zijn, betwist. Dat zal de rechtbank daarom niet beoordelen. Deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle heeft in voornoemde uitspraak van 18 november 2022 tevens geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Eritrese autoriteiten het ontduiken van de dienstplicht aan haar zullen toedichten, dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres bij terugkeer naar Eritrea geen reëel risico loopt op een behandeling als verboden door artikel 3 van het EVRM [7] door een vergrote kans om in de militaire component van de dienstplicht terecht te komen en een vergrote kans om tijdens de eerste zes maanden militaire training, die vooraf gaat aan de indeling bij de militaire of civiele component, te maken te krijgen met seksueel geweld en misbruik door commandanten, en dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat de wijze waarop de nationale dienstplicht in de civiele component moet worden verricht geen dwangarbeid is in de zin van artikel 4, tweede lid, van het EVRM. Die aspecten, waarover de staatssecretaris een standpunt heeft ingenomen in het bestreden besluit, zal de rechtbank beoordelen.
Toedichten ontduiken nationale dienstplicht
7. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris een nieuw voornemen had moeten uitbrengen omdat in het voornemen niet is ingegaan op de stelling dat eiseres, als voortijdig schoolverlater, een risico loopt op toegedichte ontduiking van de dienstplicht. Door dat pas in het bestreden besluit te doen, is eiseres in haar belangen geschaad omdat haar een procedurestap is ontnomen. De rechtbank volgt eiseres niet gelet op het volgende.
7.1.
De staatssecretaris moet een nieuw voornemen uitbrengen als na het uitreiken van het voornemen nieuwe feiten en omstandigheden bekend worden. Ook moet de staatssecretaris een nieuw voornemen uitbrengen als hij door de zienswijze al bekende feiten en omstandigheden anders beoordeelt. [8] Wat de staatssecretaris in het bestreden besluit aanvullend heeft gesteld over de omstandigheid dat eiseres voortijdig de school heeft verlaten, kan niet worden aangemerkt als nieuw feit of nieuwe omstandigheid nu het bestreden besluit naar inhoud en strekking gelijk is aan het voornemen. In zowel het voornemen als het bestreden besluit stelt de staatssecretaris dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Eritrese autoriteiten haar het ontduiken van de nationale dienstplicht zullen toedichten. De staatssecretaris hoefde daarom geen nieuw voornemen uit te brengen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiseres voert verder aan dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat niet aannemelijk is dat de Eritrese autoriteiten haar het ontduiken van de militaire dienstplicht zullen toedichten. De staatssecretaris stelt ten onrechte dat van toedichting van het ontduiken van de militaire dienstplicht geen sprake kan zijn omdat eiseres na het verlaten van de school nog geruime tijd in Eritrea is gebleven. Dit betoog van eiseres slaagt gelet op het volgende.
8.1.
Het staat vast dat eiseres vroegtijdig de school heeft verlaten en niet het verplichte laatste schooljaar heeft gevolgd. Verder staat vast dat eiseres de dienstplicht niet heeft vervuld en rond de dienstplichtige leeftijd Eritrea heeft verlaten. Waarom deze omstandigheden niet kunnen betekenen dat de Eritrese autoriteiten eiseres toedichten de militaire dienst te hebben ontdoken, heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit nog steeds niet voldoende gemotiveerd. Dit geldt te meer nu uit het ambtsbericht Eritrea van 20 mei 2022 - waar eiseres naar verwijst - volgt dat terugkerende Eritreeërs op de luchthaven van Asmara door de Eritrese autoriteiten worden gescreend. Als de autoriteiten iemand wantrouwen, kunnen ondervragingen volgen. [9] Eiseres stelt terecht dat in dat geval zal blijken dat eiseres voortijdig de school heeft verlaten, de dienstplicht niet heeft vervuld en rond de dienstplichtige leeftijd Eritrea heeft verlaten. De motivering van de staatssecretaris dat van toedichting geen sprake zal zijn omdat in rechte vast staat dat het niet aannemelijk is dat eiseres een oproep heeft ontvangen of de dienstplicht heeft ontdoken, heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle in de uitspraak van 18 november 2022 al als onvoldoende beoordeeld. De staatssecretaris heeft verder weliswaar kunnen stellen dat eiseres na het verlaten van de school en rond de dienstplichtige leeftijd in Eritrea is gebleven, maar de rechtbank ziet niet in waarom die omstandigheid betekent dat de Eritrese autoriteiten haar - na terugkeer in Eritrea - niet het ontduiken van de dienstplicht zullen toedichten. Het staat immers vast dat in beginsel iedereen, behalve mensen die zijn vrijgesteld, in militaire dienst moet. De beroepsgrond slaagt.
Militaire component van de nationale dienstplicht
9. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat zij niet in de militaire component van de dienstplicht zal moeten dienen omdat zij als vrouw met een kind is vrijgesteld van de militaire dienstplicht. De vrijstellingen worden niet consequent toegepast en sinds de oorlog in Tigray zijn de vrijstellingen bovendien ingeperkt. De rechtbank volgt eiseres en zal dat toelichten.
9.1.
Deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle heeft in de uitspraak van 18 november 2022 al geoordeeld dat eiseres een vergrote kans heeft om in de militaire component van de dienstplicht terecht te komen. De Afdeling heeft in de uitspraak van 20 juli 2022 geoordeeld dat Eritrese vreemdelingen die de nationale dienstplicht in de militaire component moeten vervullen, een reëel risico lopen op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. [10] De stelling van de staatssecretaris dat eiseres wordt vrijgesteld van de nationale dienstplicht is onvoldoende gemotiveerd. Uit het rapport van Home Office van september 2021 - waar de staatssecretaris naar verwijst - volgt dat de vrijstellingen niet consistent worden toegepast. [11] Ook uit voornoemde uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2022 blijkt dat de vrijstellingen niet consistent worden toegepast en dat sprake is van een zekere mate van willekeur. De Afdeling overweegt dat personen uit de groepen die in de praktijk soms worden uitgezonderd, veelal geen zekerheid hebben dat zij de dienstplicht niet hoeven te vervullen. Verder heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat de mobilisatie sinds de oorlog in Tigray is geïntensiveerd en dat dit ook geldt voor vrouwen met kinderen. Dit volgt uit de door eiseres overgelegde e-mail van Nicole Hirt, onderzoeker aan het GIGA Institute of African Affairs, aan Vluchtelingenwerk Nederland van 8 februari 2023. De rechtbank ziet - mede in het licht van de willekeurige toepassing van de vrijstellingen - geen redenen om aan deze informatie te twijfelen. De staatssecretaris heeft de deskundigheid van Nicole Hirt niet bestreden. Verder is de stelling van de staatssecretaris dat vrouwen met kinderen in het ambtsbericht Eritrea van 20 mei 2022 niet worden genoemd als groep waarvoor de vrijstelling is ingeperkt, onvoldoende. De verslagperiode van voornoemd ambtsbericht is november 2020 tot en met april 2022. De mobilisatie waar Nicole Hirt over spreekt gaat over de periode sinds september 2022, dus na de verslagperiode van het ambtsbericht. Gelet op het voorgaande, heeft de staatssecretaris zonder nadere motivering niet kunnen stellen dat eiseres wordt vrijgesteld van de militaire component van de nationale dienstplicht. De beroepsgrond slaagt.
Civiele component van de nationale dienstplicht
10. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris miskent dat zij – ook als sprake is van een vrijstelling van de militaire dienstplicht – terecht zal komen in de civiele component van de dienstplicht, omdat de vrijstelling daar niet voor geldt. In dat geval moet eiseres alsnog de militaire training van zes maanden, die vooraf gaat aan de indeling bij de militaire of civiele component, volgen, wat een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM betekent. Ook deze beroepsgrond slaagt gelet op het volgende.
10.1.
Uit voornoemd rapport van Home Office van september 2021 volgt - zoals eiseres terecht stelt - dat vrouwen met kinderen vaak alleen van de militaire dienstplicht worden vrijgesteld en niet van de civiele component van de dienstplicht. Ook de Afdeling heeft in voornoemde uitspraak van 20 juli 2022 overwogen dat vrouwen met een kind soms de nationale dienstplicht niet hoeven te vervullen, maar dat zij vaak slechts worden uitgezonderd van het vervullen van militaire activiteiten. De staatssecretaris heeft daarom onvoldoende gemotiveerd dat eiseres zal worden vrijgesteld van de civiele component van de nationale dienstplicht.
10.2.
Als subsidiair standpunt – zo begrijpt de rechtbank – heeft de staatssecretaris op zitting gesteld dat er geen risico op schending van artikel 3 van het EVRM bestaat omdat niet aannemelijk is dat eiseres de militaire training moet volgen als zij wordt ingedeeld in de civiele component van de nationale dienstplicht. De staatssecretaris miskent hiermee dat de Afdeling in de uitspraak van 20 juli 2022 uiteengezet heeft dat een dienstplichtige (pas) na de verplichte militaire training van zes maanden wordt ingedeeld bij de militaire of civiele component van de dienstplicht. De Afdeling stelt niet een uitzondering voor vrouwen (met kinderen) vast. Dat de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2022 enkel betrekking heeft op een man - zoals de staatssecretaris op zitting heeft gesteld - volgt de rechtbank niet. De Afdeling heeft in deel I van de uitspraak algemene informatie over de nationale dienstplicht opgenomen. Deze informatie gaat over mannen en vrouwen. Dat de appellant in die zaak een man is, doet aan deze algemene informatie niet af. Verder heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, in de uitspraak van 18 november 2022 al overwogen dat eiseres – gelet op voornoemde uitspraak van de Afdeling – een vergrote kans loopt om tijdens de eerste zes maanden militaire training, die vooraf gaat aan de indeling bij de militaire of civiele component, te maken te krijgen met seksueel geweld en misbruik door commandanten. De staatssecretaris is daar in het voornemen en in bestreden besluit niet op ingegaan. De staatssecretaris heeft daarom nog steeds onvoldoende gemotiveerd dat geen sprake zal zijn van een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
11. Eiseres voert verder aan dat de civiele dienstplicht in het algemeen is aan te merken als dwangarbeid in de zin van artikel 4 van het EVRM. De staatssecretaris heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitzetting van eiseres naar Eritrea geen flagrante schending van het verbod op dwangarbeid oplevert.
11.1.
De staatssecretaris erkent in het bestreden besluit dat sprake is van dwangarbeid in de zin van artikel 4 van het EVRM als de nationale dienstplicht langer duurt dan drie jaar. Eiseres heeft volgens de staatssecretaris echter niet aannemelijk gemaakt dat in haar geval sprake is van een flagrante schending van het verbod op dwangarbeid.
11.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. De Afdeling heeft in voornoemde uitspraak van 20 juli 2022 uiteengezet dat de duur van de actieve dienstplicht in Eritrea een open einde heeft. Over het algemeen wordt de verlenging van de actieve dienst na achttien maanden routinematig toegepast waarna er geen einddatum is. Verder heeft de Afdeling in die uitspraak toegelicht dat dienstplichtigen in de civiele component over het algemeen reguliere functies onder relatief normale werkomstandigheden vervullen. In de civiele component wordt wel geklaagd over het volledige gebrek aan individuele keuzevrijheid in soort functie en plaats van tewerkstelling (sommige dienstplichtigen krijgen een civiele functie ver weg van hun familie), de uitzichtloosheid door de lange duur van de dienstplicht en de salarissen (die in veel functies veel te laag zijn om een gezin te kunnen onderhouden). De Afdeling komt niet toe aan de vraag of de wijze waarop de nationale dienstplicht in de civiele component moet worden verricht dwangarbeid is in de zin van artikel 4, tweede lid, van het EVRM, maar gelet op onder andere de lange duur van de dienstplicht, sluit zij die mogelijkheid op voorhand niet uit. De Afdeling verwijst naar de uitspraak van het Upper Tribunal in het Verenigd Koninkrijk van 7 oktober 2016 waarin - anders dan de staatssecretaris op zitting heeft betoogd - is geoordeeld dat de Eritrese nationale dienstplicht, zowel de militaire als de civiele component, door de onbepaalde duur ervan en het gebrek aan keuzevrijheid, een schending van de artikelen 3 en 4, tweede lid, van het EVRM betekenen. [12] Weliswaar stelt de staatssecretaris terecht dat het aan eiseres is om bewijs aan te voeren waaruit blijkt dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat zij, mede wegens haar persoonlijke omstandigheden, zal worden blootgesteld aan een onder artikel 3 van het EVRM verboden behandeling, maar deze risico-inschatting moet mede worden gemaakt in het licht van de algemene situatie van het land van herkomst. [13] De persoonlijke omstandigheden van eiseres maken dat er – zoals deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle al heeft geoordeeld in de uitspraak van 18 november 2022 – een vergrote kans is dat zij de nationale dienstplicht in de militaire component moet vervullen, en als dat niet het geval is, in de civiele component. De staatssecretaris heeft, zoals hiervoor overwogen, onvoldoende gemotiveerd dat eiseres zal worden vrijgesteld van de nationale dienstplicht. Gelet op de onbepaalde duur van de (civiele) dienstplicht en het ontbreken van keuzevrijheid, heeft de staatssecretaris daarom onvoldoende gemotiveerd dat in die situatie geen sprake is van een schending van de artikelen 3 en 4, tweede lid, van het EVRM. Dat volgens de staatssecretaris de werk- en levensomstandigheden van degenen die civiele dienst verrichten grotendeels gelijk zijn aan die van degenen die geen dienstplicht verrichten, maakt dit niet anders. Het is immers de onbepaalde duur en het ontbreken van keuzevrijheid die maken dat sprake kan zijn van een flagrante schending. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd en wordt daarom vernietigd. De overige beroepsgronden hoeven niet meer te worden besproken. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan de staatssecretaris op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus) omdat dit geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
12.1.
De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. [14] In dat besluit moet de staatssecretaris ook de door eiseres aangevoerde vrees voor besnijdenis van haar dochter beoordelen nu het in de besluitvormingsfase is aangevoerd. De rechtbank geeft de staatssecretaris hiervoor acht weken.
12.2.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,00 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 juli 2023;
- draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,00 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Lok, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
2.zaaknummer NL22.3315, ECLI:NL:RBOVE:2022:3429
3.op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000
4.op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000
5.uitspraak van 30 september 2020, zaaknummer NL20.9346, ECLI:NL:RBNNE:2020:3386
6.uitspraak van 11 december 2016, zaaknummer 202005397/1/V1
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
8.artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000)
9.pagina 54
11.rapport ‘Country Policy and Information Note Eritrea: National service and illegal exit’ van Home Office van September 2021, pagina 27
12.MST and Others Eritrea CG [2016] UKUT 443 (IAC)
13.arrest F.G. tegen Zweden van het Europees Hof voor de rechten van de Mens van 23 maart 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0323JUD004361111
14.artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht