ECLI:NL:RBDHA:2023:14600

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
NL23.23299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.I.H. Kerstens - Fockens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Afghaanse eiser op basis van verwestering en toegedichte afvalligheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Afghaanse nationaliteitdrager, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 11 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 10 augustus 2023 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 29 augustus 2023 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

Eiser heeft eerder asiel aangevraagd in 2000, maar deze aanvraag werd afgewezen. Hij heeft sindsdien een reguliere verblijfsvergunning gehad, die in 2017 werd ingetrokken. In zijn huidige aanvraag stelt eiser dat hij bij terugkeer naar Afghanistan problemen zal ondervinden vanwege eerwraak en zijn samenwerking met de Nederlandse politie. Daarnaast vreest hij dat zijn verwestering en de daarmee samenhangende afvalligheid hem in gevaar zullen brengen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de gestelde problemen niet nieuw zijn en eerder ongeloofwaardig zijn bevonden.

De rechtbank stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als afvallige zal worden gezien in Afghanistan. Eiser heeft verklaard dat hij zich kan aanpassen aan de Afghaanse normen en waarden en dat hij gelooft in de islam. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiser af, inclusief de vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23299

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Wischhoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is geboren op [geboortedag] 1982 en heeft de Afghaanse nationaliteit. Hij heeft op 11 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 10 augustus 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande mededeling, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op 31 juli 2000 voor het eerst asiel aangevraagd. Zijn asielaanvraag is toen afgewezen, maar wel is aan hem een reguliere verblijfsvergunning verleend. Deze vergunning is bij besluit van 13 september 2017 ingetrokken per 8 augustus 2016. Op
7 februari 2018 heeft eiser opnieuw asiel aangevraagd. Deze aanvraag is bij besluit van
1 oktober 2020 afgewezen. Dit besluit staat in rechte vast.
3. Aan zijn huidige asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer naar Afghanistan problemen krijgt vanwege eerwraak. Daarnaast vreest hij voor twee mannen die hij heeft verraden in zijn samenwerking met de Nederlandse politie. Deze mannen werken inmiddels voor de Taliban en hebben daar hoge functies. Ook is eiser inmiddels door zijn lange verblijf in Nederland verwesterd en vreest hij dat hem afvalligheid zal worden toegedicht bij terugkeer naar Afghanistan.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • verwestering;
  • toegedichte afvalligheid.
Eisers gestelde problemen vanwege eerwraak en zijn samenwerking met de Nederlandse politie zijn door verweerder niet aangemerkt als relevante elementen in deze procedure, omdat deze elementen niet nieuw zijn ten opzichte van zijn eerdere asielaanvraag. Deze elementen zijn toen ongeloofwaardig bevonden en dat besluit staat in rechte vast. Eisers huidige verklaringen hierover bevatten volgens verweerder geen nieuwe bevindingen ten opzichte van zijn eerdere procedure. Eisers gestelde verwestering vindt verweerder ongeloofwaardig. Hoewel eiser inmiddels langer in Nederland woont dan in Afghanistan, heeft hij niet kunnen concretiseren in welke zin hij verwesterd is. Hij heeft geen relevante voorbeelden of kenmerken genoemd waar dit uit blijkt. Ook heeft hij niet kunnen uitleggen op welke manier hij geïntegreerd is in de Nederlandse samenleving. Bij de intrekking van eisers reguliere verblijfsvergunning is toentertijd ook geoordeeld dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die de gebruikelijke banden met Nederland overstijgen. Eisers stelling dat hij vanwege zijn verwestering zal opvallen bij terugkeer heeft hij onderbouwd met zijn al eerder ongeloofwaardig geachte problemen. Dat eiser niet bekend is met de islamitische gebruiken, betekent volgens verweerder niet dat hij verwesterd is nu hij toen hij eerder in Afghanistan woonde hier ook niet mee bekend was. Uit werkinstructie 2019/1 blijkt dat de lat voor verwestering, zeker voor mannen, hoog is. De verwestering moet een uitingsvorm van een godsdienstige of politieke overtuiging zijn of er moet sprake zijn van moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen (uiterlijke) kenmerken. Bij eiser is hier niet van gebleken. Verweerder heeft eisers gestelde toegedichte afvalligheid ook ongeloofwaardig gevonden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als afvallige gezien zal worden in Afghanistan. Hierbij vindt verweerder van belang dat eiser heeft verklaard dat hij zich kan conformeren aan de islamitische gebruiken en hij zich zou kunnen aanpassen aan de Afghaanse maatschappij. Ook heeft eiser verklaard dat hij gelooft in de islam en zich meer wil verdiepen in de islam. Daarnaast heeft eiser toen hij eerder in Afghanistan woonde zich ook niet gehouden aan de religieuze regels en hier toentertijd geen problemen mee gehad, terwijl de Taliban toen ook aan de macht was. Verder heeft eiser verklaard dat het probleem is opgelost als hij gaat leren over de islam en de islam gaat praktiseren. Hoewel mensen die terugkomen uit het buitenland door de Taliban en de maatschappij met argwaan bekeken kunnen worden, kan niet in het algemeen gesteld worden dat mensen die terugkeren uit het westen een risico lopen op vervolging. Verweerder heeft eisers opvolgende asielaanvraag daarom afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser verzoekt allereerst de zienswijzen die hij heeft ingediend te beschouwen als herhaald en ingelast. In het bestreden besluit wordt in reactie op de zienswijze enkel verwezen naar het voornemen. Verder houdt eiser vast aan zijn initiële asielrelaas. Verweerder is ten onrechte niet ingegaan op het verzoek om zijn eigen gewaande onfeilbaarheid ter discussie te stellen. Eiser doet daarnaast een beroep op de werkwijze van verweerder die blijkt uit het Informatiebericht (hierna: IB) 2022/71. Hieruit blijkt dat een Afghaans asielverzoek alleen nog bij hoge uitzondering kan worden afgewezen. Het is daarom onbegrijpelijk dat in het geval van eiser, een niet echt gelovige moslim die al een kwart eeuw in Nederland verblijft, de aanvraag wordt afgewezen. Dat eiser zijn verwestering niet onder woorden kan brengen op de manier waarop verweerder dat wil, neemt niet weg dat hij wel verwesterd is. Ook is zijn verwestering wel een uitingsvorm van zijn (toegedichte) godsdienstige overtuiging. Door zijn lange verblijfsduur in Nederland is dit ook niet verborgen te houden vanwege moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken. Eiser is ontworteld en onthecht geraakt uit de Afghaanse samenleving. Eiser woont al meer dan zeven jaar samen met een Nederlandse vrouw en daarom is er sprake van ‘zina’. Eiser wijst op de EUAA richtlijnen waarin deze groep als risicogroep wordt geïdentificeerd. Verweerder is hieraan voorbijgegaan. Van eiser kan niet worden verlangd om zich bij terugkeer terughoudend op te stellen. Dat hij zich vroeger staande heeft weten te houden in Afghanistan, ook al was hij geen overtuigd moslim, is geen argument in een situatie van terugkeer na een kwart eeuw verblijf in Nederland.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende gereageerd heeft op de zienswijze. Verweerder heeft niet enkel verwezen naar het voornemen, zo is verweerder bijvoorbeeld uitgebreid ingegaan op het toetsingskader van verwestering en de toepassing hiervan op eiser. Daarnaast maakt het voornemen deel uit van het bestreden besluit en heeft verweerder daarom op verschillende punten kunnen terugverwijzen naar het voornemen voor zover de argumenten hierin niet weersproken zijn in de zienswijze.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van het initiële of ‘oude’ asielrelaas van eiser heeft mogen verwijzen naar het eerdere besluit waarin dit relaas ongeloofwaardig is geacht. Eiser heeft verweerder in zijn eerste zienswijze verzocht om het ‘oude’ relaas nog een keer met de bril van de nieuwe werkwijze te bezien. Dat momenteel volgens IB 2022/71 eerder aanleiding kan bestaan voor verweerder om het voordeel van de twijfel te geven en uit te gaan van de aannemelijkheid van de verklaringen en de gestelde vrees bij terugkeer naar Afghanistan, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder ook eerder ongeloofwaardig gevonden verklaringen vanuit deze werkwijze opnieuw moet beoordelen. Deze werkwijze is namelijk specifiek in het leven geroepen vanwege de onduidelijke veiligheidssituatie in Afghanistan op dit moment.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers verwestering ongeloofwaardig heeft kunnen vinden. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat een enkele in Nederland ontwikkelde westerse levensstijl niet tot vluchtelingschap kan leiden. De uitzondering hierop is wanneer de westerse gedragingen een uitingsvorm zijn van een godsdienstige of politieke overtuiging of wanneer sprake is van moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen (uiterlijke) kenmerken die niet verborgen kunnen worden gehouden. [2] Het is aan eiser om dit aannemelijk te maken en verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat eiser dit niet heeft gedaan. Zo heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser zijn verwestering niet concreet kan maken met voorbeelden en ook geen relevante voorbeelden kan noemen waaruit blijkt dat hij bekend is met de Nederlandse cultuur en gebruiken. Dat eiser ontworteld is geraakt uit de Afghaanse samenleving kan hier geen verandering in brengen. Hiertoe is ook van belang dat eiser heeft aangegeven dat hij zich bij terugkeer naar Afghanistan weer aan de normen en waarden in de Afghaanse maatschappij zou kunnen aanpassen.
9. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook ongeloofwaardig heeft kunnen vinden dat eiser afvalligheid zal worden toegedicht bij terugkeer naar Afghanistan. Verweerder heeft hiertoe kunnen overwegen dat eiser zichzelf moslim noemt en gelooft in de islam. Ook heeft hij verklaard dat hij zich in de toekomst meer wil verdiepen in de islam. Verder heeft eiser verklaard dat hij geen problemen meer verwacht als hij bij terugkeer gaat leren om te vasten en te bidden. Verweerder heeft daarom kunnen concluderen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als afvallige gezien zal worden en hierdoor problemen zal ervaren. Dat van eiser geen terughoudendheid verwacht mag worden, heeft verweerder niet tot een ander standpunt hoeven brengen gelet op eisers eigen verklaringen dat hij zich kan aanpassen naar de normen en waarden in de huidige Afghaanse samenleving. Tot slot heeft verweerder ook voldoende gemotiveerd onder verwijzing naar verschillende bronnen dat eiser puur vanwege zijn verblijf in het westen geen risico loopt op vervolging door de Taliban. [3]
10. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank kunnen overwegen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt bij terugkeer naar Afghanistan risico te lopen vanwege het plegen van ‘zina’. Verweerder heeft er ter zitting op kunnen wijzen dat niet is gebleken dat de Taliban ervan op de hoogte is dat eiser in Nederland zeven jaar heeft samengewoond.
11. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder eisers asielaanvraag mogen afwijzen. Dat in IB 2022/71 staat dat de meeste Afghaanse asielaanvragen waarschijnlijk in aanmerking komen voor inwilliging, brengt hier geen verandering in. In het IB staat namelijk ook dat het in een individueel geval kan voorkomen dat een vreemdeling op inhoudelijke gronden niet in aanmerking komt voor verlening van een asielvergunning. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom eiser persoonlijk niet in aanmerking komt voor een asielvergunning. Eiser valt niet onder één van de risicogroepen of kwetsbare minderheidsgroepen en zijn asielrelaas is ongeloofwaardig gevonden.

Conclusie en gevolgen

12. Verweerder heeft de aanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond.
13. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens - Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 31 Vw.
2.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3735, r.o. 5.8.
3.Zie bijvoorbeeld het rapport EUAA, ‘Country Guidance: Afghanistan’, januari 2023, p. 77.