In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 september 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om zijn WIA-uitkering per 17 januari 2022 te beëindigen. Eiser, die sinds 21 januari 2020 een WIA-uitkering ontving, werd aanvankelijk voor 39% arbeidsongeschikt geacht. Echter, na een herbeoordeling concludeerde het UWV dat eiser slechts 8,36% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op zittingen in april en september 2023, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de verzekeringsarts B&B voldoende gemotiveerd heeft toegelicht dat er geen nieuwe medische feiten zijn die de aangenomen beperkingen op de datum in geding zouden beïnvloeden. Eiser heeft aangevoerd dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen en dat zijn medische situatie onvoldoende is erkend. De rechtbank oordeelt echter dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser overtuigend heeft gemotiveerd en dat er geen reden is om aan te nemen dat de beperkingen van eiser sinds het einde van de wachttijd zijn toegenomen.
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser per 17 januari 2022 niet meer recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en dat de proceskosten niet worden vergoed.