ECLI:NL:RBDHA:2023:14618

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
SGR 22/1127
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid na herbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 september 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om zijn WIA-uitkering per 17 januari 2022 te beëindigen. Eiser, die sinds 21 januari 2020 een WIA-uitkering ontving, werd aanvankelijk voor 39% arbeidsongeschikt geacht. Echter, na een herbeoordeling concludeerde het UWV dat eiser slechts 8,36% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op zittingen in april en september 2023, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de verzekeringsarts B&B voldoende gemotiveerd heeft toegelicht dat er geen nieuwe medische feiten zijn die de aangenomen beperkingen op de datum in geding zouden beïnvloeden. Eiser heeft aangevoerd dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen en dat zijn medische situatie onvoldoende is erkend. De rechtbank oordeelt echter dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser overtuigend heeft gemotiveerd en dat er geen reden is om aan te nemen dat de beperkingen van eiser sinds het einde van de wachttijd zijn toegenomen.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser per 17 januari 2022 niet meer recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en dat de proceskosten niet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1127

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.G.A.M. van den Heuvel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Inleiding

Het UWV heeft de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegewezen. Het UWV heeft eiser vanaf 21 januari 2020 een WIA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 39,00%.
In bezwaar heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard, het besluit herroepen en de WIA-uitkering van eiser beëindigd per 17 januari 2022, omdat eiser vanaf 21 januari 2020 voor 8,36% arbeidsongeschikt wordt geacht.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 17 januari 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het UWV in de gelegenheid te stellen de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) nader te laten reageren op dat wat eiser ter zitting heeft aangevoerd ten aanzien van item 1.9.3 van de Functionele Mogelijkheden Lijsten (FML) van 11 juli 2017 en 19 maart 2021.
Het UWV heeft hierop gereageerd met de rapporten van de verzekeringsarts B&B van 28 april 2023 en 25 mei 2023 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 31 mei 2023.
Eiser heeft op deze rapporten gereageerd met de e-mailberichten van 22 mei 2023 en 2 juni 2023.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 op een tweede zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 13 februari 2015 meldde hij zich ziek. Bij het einde van de wachttijd, per 10 februari 2017, heeft het UWV eiser geen WIA-uitkering toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Tegen deze beslissing heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank Den Haag heeft dit beroep bij uitspraak van 15 maart 2018 ongegrond verklaard. [1] De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft het hiertegen ingestelde hoger beroep bij uitspraak van 11 maart 2020 ongegrond verklaard. [2]
2. Op 7 oktober 2020 heeft eiser bij het UWV een verzoek ingediend voor een herbeoordeling wegens toegenomen klachten uit dezelfde oorzaak binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 21 januari 2020 voor 8,36% arbeidsongeschikt is. Omdat dit minder dan 35% is, heeft eiser volgens het UWV vanaf 17 januari 2022 geen recht meer op een WIA-uitkering.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op de rapporten van een verzekeringsarts B&B van 28 september 2021, 29 oktober 2021, 8 november 2021 en 13 januari 2022. De verzekeringsarts B&B heeft de medische belastbaarheid van eiser opgenomen in de FML van 8 november 2021.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op de rapporten van een arbeidsdeskundige B&B van 6 oktober 2021, 15 november 2021 en 14 januari 2022.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat er ten onrechte geen urenbeperking op preventieve gronden is aangenomen. De prikkelverwerkingsstoornis van eiser zorgt voor een groot energieverlies, wat tot een burn-out kan leiden als daar geen rekening mee wordt gehouden. Verder verwijst eiser naar het rapport van het Sarr Expertisecentrum Autisme van 6 januari 2015, waarin een GAF-score van 40 is vastgesteld. Volgens hem rijmt dit niet met de overwegend lichte beperkingen die de verzekeringsarts B&B voor zijn sociaal functioneren heeft aangenomen. Eiser heeft ook een bericht van T. Sluiter, de directeur van het autismespectrum centrum, van 12 maart 2023 ingebracht. Hij verzoekt de rechtbank om een verzekeringsarts met deskundigheid op het gebied van autismespectrumstoornis als deskundige te benoemen. Ter zitting heeft eiser erop gewezen dat in de FML van 11 juli 2017 en 19 maart 2019 een beperking is aangenomen op item 1.9.3. Deze is door de verzekeringsarts B&B niet meegenomen in de FML van 8 november 2021. Eiser acht verder het medisch onderzoek onzorgvuldig, omdat verzuimd is de onderzoeksmethode van de Standaard Duurbelastbaarheid in arbeid te hanteren, met name omdat er geen extra aandacht is besteed aan het dagverhaal, de verzuimhistorie, de gewenningsaspecten, de waarnemingen door derden, de persoonlijkheidsaspecten en de psychodynamische aspecten.

Wat vindt de rechtbank

7. Indien het UWV een betrokkene bij het einde van de wachttijd weigert een WIA-uitkering toe te kennen, omdat de betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt is, kan het recht op een WIA-uitkering op grond van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA op een later moment alsnog ontstaan. Daarvoor moet aan drie vereisten worden voldaan:
  • Er moet sprake zijn van toegenomen beperkingen, leidend tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35% of hoger (gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid).
  • De gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid komt voort uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor de betrokkene gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
  • De gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid treedt in binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd.
De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser per 17 januari 2022 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij per 21 januari 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Een belangrijk punt is dat het gaat om een toename van de medische beperkingen sinds de beoordeling per het einde van de wachttijd, 10 februari 2017.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
8. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennis genomen van het dossier en het bezwaar van eiser. Naar aanleiding van de zienswijzen van eiser tegen het voornemen in de brieven van 7 oktober 2021 en 15 november 2021, de ingebrachte medische informatie en de hoorzitting heeft de verzekeringsarts B&B aanvullend gerapporteerd. De verzekeringsarts B&B heeft voldoende gemotiveerd toegelicht dat hieruit geen nieuwe medische feiten naar voren komen die van invloed zijn op de aangenomen beperkingen op de datum in geding. De rechtbank vindt ook dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle bekende klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiser heeft gemist. In de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid zijn onderzoekselementen genoemd waaraan een verzekeringsarts argumenten kan ontlenen voor het vaststellen van de duurbelastbaarheid en is opgesomd welke aspecten hierbij van belang kunnen zijn. Hieruit volgt niet dat een verzekeringsarts gehouden is om al deze aspecten expliciet aan de orde te stellen. Van belang is dat uit het rapport van de verzekeringsarts B&B naar voren komt dat hij bij zijn onderzoek kenbaar aandacht heeft besteed aan de vraag of een urenbeperking had moeten worden vastgesteld. [3] De rechtbank vindt dat er geen reden is om te veronderstellen dat de verzekeringsarts B&B op basis van de beschikbare informatie niet heeft kunnen komen tot een verantwoorde heroverweging van de beoordeling. Nu eiser ook niet onderbouwd heeft welke informatie eventueel gemist zou zijn, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid.
De beoordeling van de belastbaarheid
9. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De verzekeringsarts B&B heeft in het rapport van 28 september 2021 voldoende toegelicht dat de medische gesteldheid van eiser op de datum in geding niet significant is gewijzigd ten opzichte van de medische situatie per 10 februari 2017. De verzekeringsarts B&B geeft aan dat er geen ziektebeeld is waarmee een aanvullende urenbeperking kan worden onderbouwd, rekening houdend met de al aangegeven ruime beperkingen in de FML. Als rekening wordt gehouden met de in de FML weergegeven beperkingen is er geen medische reden voor een beperking in de duurbelastbaarheid. In het rapport van 29 oktober 2021 heeft de verzekeringsarts B&B, in reactie op de geclaimde toename van klachten door de burn-out van eiser, gemotiveerd aangegeven dat de ruime beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren (rubrieken 1 en 2) deze geclaimde toename van klachten ondervangen.
10. Ten aanzien van het rapport van Sarr Expertisecentrum van 6 januari 2015, waar eiser naar verwijst, overweegt de rechtbank dat dit rapport ook is betrokken in de procedure bij de CRvB over eisers recht op een WIA-uitkering per 10 februari 2017. In de uitspraak van 11 maart 2020 heeft de CRvB overwogen dat dat rapport onvoldoende aanknopingspunten biedt om tot een ander oordeel te komen over de aangevoerde urenbeperking. De rechtbank ziet in het rapport van 6 januari 2015 geen aanleiding om aan te nemen dat de beperkingen van eiser sinds het einde van de wachttijd, 10 februari 2017, zijn toegenomen. Dat eiser het niet eens is met het oordeel van de CRvB, is voor de rechtbank geen reden om tot een ander oordeel te komen. Ook aan het bericht van T. Sluiter kan de rechtbank niet de waarde toekennen die eiser daaraan toegekend wil zien. Het is de expertise van een verzekeringsarts en niet die van een behandelaar om beperkingen in arbeid vast te stellen aan de hand van medisch objectiveerbare gegevens.
11. Ten aanzien van de op de zitting aangevoerde beroepsgrond dat in de FML van 8 november 2021 de beperking op item 1.9.3 is vervallen, heeft de verzekeringsarts B&B in de rapporten van 28 april 2023 en 25 mei 2023 toegelicht dat dit gelegen is in de overgang van CBBS versie 4 naar versie 5. De verzekeringsarts B&B heeft gemotiveerd waarom er geen reden is om aanvullende of verdergaande beperkingen hiervoor in de FML aan te nemen. Hij heeft daarbij toegelicht dat er zeer ruime beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren zijn aangegeven, waarmee voldoende rekening is gehouden met de ziektebeelden van eiser. De rechtbank kan deze motivering volgen.
12. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts B&B heeft vastgesteld in de FML van 8 november 2021. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, zoals eiser heeft verzocht.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
13. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij eiser zijn vastgesteld, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
14. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser met de middelste van de drie geduide functies 91,64% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn maatgevende werk als bedrijfsleider, zodat hij voor de overige 8,36% arbeidsongeschikt is.
15. Gelet op de vereisten voor het later ontstaan van het recht op een WIA-uitkering, zoals weergegeven in overweging 7, komt de rechtbank tot de conclusie dat niet wordt voldaan aan het eerste vereiste: er is geen sprake van toegenomen beperkingen die leiden tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35% of meer. Aan de beoordeling van het tweede en derde vereiste komt de rechtbank daarom niet toe.

Conclusie en gevolgen

16. Het UWV heeft terecht besloten om per 17 januari 2022 de WIA-uitkering te beëindigen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
17. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 26 september 2023 door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer: SGR 17/6828.
3.Zie ook de uitspraak van de CRvB van 13 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2540.