ECLI:NL:RBDHA:2023:1468
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft eiser op 12 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, die op 9 december 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze zaak, heeft op 2 december 2022 alsnog besloten om de asielaanvraag van eiser in te willigen. Dit leidde tot de vraag of het beroep van eiser, dat gericht was tegen het niet tijdig beslissen, nog ontvankelijk kon worden verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat met de inwilliging van de asielaanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen, waardoor eiser geen procesbelang meer had. Het beroep is derhalve kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over de vraag of verweerder in de proceskosten van eiser moest worden veroordeeld. De rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord, op basis van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft vastgesteld dat, ondanks de niet-ontvankelijkheid van het beroep, er aanleiding was om verweerder te veroordelen in de proceskosten, omdat verweerder hangende het beroep alsnog een besluit heeft genomen op de asielaanvraag.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Dit bedrag is berekend op basis van een punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak uitsluitend betrekking had op het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft de beslissing als volgt geformuleerd: het beroep is niet-ontvankelijk verklaard en verweerder is veroordeeld in de proceskosten van eiser.