ECLI:NL:RBDHA:2023:14688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
23/2315
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om inzage en afgifte van stukken in een disciplinaire procedure

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om inzage en afgifte van alle stukken betreffende een disciplinaire procedure. Eiseres, die letsel opliep tijdens een beroepsvaardigheidstraining, had verzocht om inzage in het disciplinaire onderzoek naar een collega. Verweerder, de korpschef van de politie, heeft dit verzoek afgewezen, stellende dat eiseres niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat zij niet kan aantonen dat haar belang rechtstreeks wordt geraakt door het disciplinaire onderzoek. De rechtbank oordeelt dat de communicatie van verweerder met eiseres over het verloop van het onderzoek niet betekent dat zij recht heeft op inzage in de bevindingen. Eiseres heeft geen concrete toezeggingen van verweerder kunnen aantonen die haar verwachtingen hebben gewekt over het ontvangen van informatie. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft besloten dat eiseres geen recht heeft op inzage in de stukken, en dat het beroep ongegrond is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2315

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: M.J. Pullens),
en

de korpschef van de politie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M.A.C. Theunissen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van het verzoek van eiseres om inzage en afgifte van alle stukken betreffende een disciplinair onderzoek.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het primaire besluit van 20 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 februari 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Eiseres heeft op 27 maart 2023 een beroepschrift ingediend.
1.3.
Op 25 april 2023 heeft verweerder hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft op 28 september 2021 letsel opgelopen tijdens de Integrale Beroepsvaardigheidstraining, hetgeen door verweerder bij besluit van 24 november 2021 is aangemerkt als een dienstongeval. Naar aanleiding van dit incident heeft verweerder onderzocht of sprake was van plichtsverzuim bij een collega van eiseres (hierna: het disciplinaire onderzoek). Op 16 december 2022 heeft eiseres een verzoek ingediend om inzage en afgifte van alle stukken van het disciplinaire onderzoek.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft het verzoek van eiseres afgewezen, nu zij niet kan worden gekwalificeerd als belanghebbende bij het disciplinaire onderzoek. Het door eiseres hiertegen ingediende bezwaarschrift is door verweerder bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Wat vindt eiseres is beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het besluit van verweerder. De jurisprudentie waar verweerder zich op beroept, kan door de verschillende omstandigheden niet worden toegepast in deze zaak. In het verlengde hiervan voert eiseres aan dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de door haar ingebrachte jurisprudentie. Verder is eiseres gedurende het disciplinaire onderzoek op de hoogte gehouden van het verloop hiervan. Hieruit kan worden afgeleid dat zij hier persoonlijke betrokkenheid bij heeft. Bovendien is hiermee ook de verwachting gewekt dat eiseres geïnformeerd zou worden over de bevindingen van het disciplinaire onderzoek. Voorts stelt eiseres dat verweerder niet zorgvuldig is omgegaan met de door haar afgelegde getuigenverklaringen in het kader van het disciplinaire onderzoek. Tot slot wijst eiseres op het ‘Communicatieprotocol disciplinaire- en strafrechtelijke zaken betreffende politiemedewerkers’ (hierna: het communicatieprotocol), waaruit zou volgen dat zij niet per definitie uitgezonderd is van communicatie over het disciplinaire onderzoek.
Wat vindt verweerder in beroep?
5. Verweerder handhaaft zijn standpunt uit het bestreden besluit. Verweerder stelt dat het onderzoek niet ten dienste staat van eiseres om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag wie aansprakelijk is voor het door haar opgelopen letsel. Verweerder heeft weliswaar met eiseres over het verloop van het disciplinaire onderzoek gecommuniceerd, maar deed dit met het oogmerk om met eiseres in contact te blijven en haar steun te bieden. Bovendien miskent eiseres dat de door verweerder in het bestreden besluit aangehaalde jurisprudentie in deze zaak wel degelijk van toepassing is, nu het gaat om de vraag of er sprake is van een rechtstreeks belang.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank stelt voorop dat om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt, een natuurlijk persoon volgens vaste jurisprudentie een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk en actueel belang dient te hebben dat hem of haar in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit. [1]
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres bij het verzoek om inzage en afgifte van alle stukken over het disciplinaire onderzoek niet kan worden gekwalificeerd als belanghebbende. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het belang van eiseres niet rechtstreeks betrokken is bij het disciplinaire onderzoek naar de vraag of sprake was van plichtsverzuim bij een collega, en dat de weigering van het verzoek van eiseres daarmee geen gevolgen heeft voor haar rechtspositie. Tegen deze achtergrond komt aan de stelling van eiseres dat verweerder niet zorgvuldig is omgegaan met de door haar afgelegde getuigenverklaringen ten aanzien van het disciplinaire onderzoek niet de betekenis toe die zij eraan toegekend wenst te zien. Dat geldt evenmin voor de stelling van eiseres dat zij bij terugkeer bij de politie de betreffende collega weer kan tegenkomen en zij met de bevindingen van het onderzoek beter weet waar zij aan toe is. Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat er voor eiseres rechtsmiddelen openstaan tegen een eventueel overplaatsingsbesluit. Het beroep van eiseres op de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 23 augustus 2017 [2] leidt evenmin tot een ander oordeel, omdat deze uitspraak betrekking heeft op het omgevingsrecht en binnen dit rechtsgebied een andere maatstaf geldt voor het belanghebbende-begrip. Ook het beroep op het communicatieprotocol treft geen doel. Hieruit kan niet worden opgemaakt dat eiseres een rechtstreeks belang zou hebben bij het disciplinaire onderzoek.
8. Ter zitting heeft eiseres aangegeven een beroep te doen op het vertrouwensbeginsel, omdat verweerder met het informeren van eiseres over het verloop van het disciplinaire onderzoek de verwachting zou hebben gecreëerd dat zij ook geïnformeerd zou worden over de bevindingen hiervan.
8.1.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter vereist dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Het is daarbij aan degene die een beroep doet op het vertrouwensbeginsel om aannemelijk te maken dat dergelijke toezeggingen zijn gedaan. [3]
8.2.
De rechtbank overweegt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, nu er geen sprake is geweest van een concrete toezegging door verweerder aan eiseres. De rechtbank volgt de stelling van verweerder dat de keuze om eiseres op de hoogte te houden van het verloop van het disciplinaire onderzoek veel meer moet worden gezien als een uitvloeisel van het communicatieprotocol, en dat hierin, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 7 is overwogen, geen verplichting kan worden gelezen voor verweerder om individuele medewerkers de concrete bevindingen van het disciplinaire onderzoek te verstrekken.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de kosten die eiseres heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4202.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:2019:1694.