ECLI:NL:RBDHA:2023:14774
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling na intrekking van beroep tegen besluit UWV
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2023, in de zaak tussen verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verzoekster heeft haar beroep ingetrokken tegen het besluit van verweerder van 9 september 2021, omdat verweerder op 15 mei 2023 dit besluit heeft vervangen door een nieuwe beslissing op bezwaar, waarin het bezwaar van verzoekster gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Verweerder heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen een veroordeling in de proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), maar verzet zich tegen de vergoeding van € 200 die verzoekster aan haar vriendin heeft betaald voor het bijwonen van de hoorzitting en de zitting in beroep.
De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. De rechtbank overweegt dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de bestuursrechter op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. Verzoekster heeft verzocht om vergoeding van haar reiskosten voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar en de zitting in beroep, evenals de kosten voor rechtsbijstand. De rechtbank oordeelt dat de reiskosten in bezwaar niet voor vergoeding in aanmerking komen, maar de reiskosten in beroep wel. De rechtbank kent een bedrag van € 12,60 aan reiskosten toe en wijst de parkeerkosten van € 8 af, omdat deze niet onder de reiskosten vallen volgens het Bpb.
De vergoeding van € 200 aan de vriendin van verzoekster wordt afgewezen, omdat deze kosten niet zijn opgenomen in het Bpb. De rechtbank kent een vergoeding van € 1.674 toe voor de rechtsbijstand, wat de totale proceskosten op € 1.686,20 brengt. Verweerder wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoekster, evenals het griffierecht van € 49. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.