ECLI:NL:RBDHA:2023:14774

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
21/6654
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking van beroep tegen besluit UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2023, in de zaak tussen verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verzoekster heeft haar beroep ingetrokken tegen het besluit van verweerder van 9 september 2021, omdat verweerder op 15 mei 2023 dit besluit heeft vervangen door een nieuwe beslissing op bezwaar, waarin het bezwaar van verzoekster gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Verweerder heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen een veroordeling in de proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), maar verzet zich tegen de vergoeding van € 200 die verzoekster aan haar vriendin heeft betaald voor het bijwonen van de hoorzitting en de zitting in beroep.

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. De rechtbank overweegt dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de bestuursrechter op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. Verzoekster heeft verzocht om vergoeding van haar reiskosten voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar en de zitting in beroep, evenals de kosten voor rechtsbijstand. De rechtbank oordeelt dat de reiskosten in bezwaar niet voor vergoeding in aanmerking komen, maar de reiskosten in beroep wel. De rechtbank kent een bedrag van € 12,60 aan reiskosten toe en wijst de parkeerkosten van € 8 af, omdat deze niet onder de reiskosten vallen volgens het Bpb.

De vergoeding van € 200 aan de vriendin van verzoekster wordt afgewezen, omdat deze kosten niet zijn opgenomen in het Bpb. De rechtbank kent een vergoeding van € 1.674 toe voor de rechtsbijstand, wat de totale proceskosten op € 1.686,20 brengt. Verweerder wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoekster, evenals het griffierecht van € 49. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6654

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2023 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. R.E. Zalm),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar beroep tegen het besluit van verweerder van 9 september 2021. Zij heeft het beroep ingetrokken omdat verweerder op 15 mei 2023 dit besluit heeft vervangen door een nieuwe beslissing op bezwaar, inhoudende gegrondverklaring van het bezwaar tegen het primaire besluit van 8 juni 2021.
1.1.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij zich niet zal verzetten tegen een veroordeling in de proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Verweerder verzet zich wel tegen het verzoek om vergoeding van de kosten van in totaal € 200 die verzoekster aan haar vriendin heeft betaald voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar en de zitting in beroep vanwege het opnemen van verlof van het werk door de vriendin van verzoekster.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe en overweegt daartoe als volgt.
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de Zw-uitkering [3] van verzoekster beëindigd per 14 juni 2021. Bij het bestreden besluit van 9 september 2021 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de beëindiging gehandhaafd. Op 19 oktober 2021 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft bij besluit van 15 mei 2023 het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit alsnog gegrond verklaard en meegedeeld dat verzoekster vanaf 14 juni 2021 tot het einde van de periode van 104 weken recht heeft op een Zw-uitkering. Hiermee is verweerder geheel tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster.
5. Verzoekster heeft verzocht om vergoeding van haar reiskosten voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar, haar reis- en parkeerkosten voor het bijwonen van de zitting in beroep, een bedrag van € 200 in totaal die zij heeft voldaan aan haar vriendin die voor het aanwezig zijn bij de hoorzitting in bezwaar en in beroep verlof heeft opgenomen van haar werk en de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
5.1.
Een proceskostenveroordeling is alleen mogelijk voor kosten die worden genoemd in het Bpb, zoals kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende en verletkosten van een partij of een belanghebbende.
5.2.
De reiskosten in bezwaar komen niet voor vergoeding in aanmerking nu verzoekster niet voor de beslissing op het bezwaar daarom heeft verzocht. Dit is een vereiste op grond van artikel 7:15, derde lid, Awb.
5.3.
De reiskosten in beroep voor het bijwonen van de zitting komen wel in aanmerking voor vergoeding nu verzoekster daar tegelijk met de intrekking van het beroep om heeft verzocht. [4] De rechtbank wijst een bedrag van € 12,60 aan reiskosten toe (0,28 x 45). Dit bedrag is opgebouwd uit een kilometervergoeding van maximaal € 0,28 cent per kilometer nu verzoekster niet met het openbaar vervoer maar met een auto heeft gereisd. Volgens de routeplanner van de ANWB is de afstand tussen de woning van verzoekster en de rechtbank Den Haag 22,5 kilometer en 45 kilometer voor de heen- en terugreis. De door verzoekster opgegeven parkeerkosten van € 8 komen niet voor vergoeding in aanmerking. Kosten van parkeren kunnen niet tot de reiskosten worden gerekend (artikel 2, lid 1, letter d, van het Bpb in verband met artikel 11, lid 1, letter c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003). [5]
5.4.
De vergoeding van € 200 die verzoekster heeft betaald aan haar vriendin komt niet voor vergoeding in aanmerking omdat deze kosten niet genoemd worden in het Bpb.
5.5.
Verzoekster heeft zelf het bezwaarschrift ingediend en de hoorzitting in bezwaar bijgewoond. In bezwaar zijn dus geen proceshandelingen verricht door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en is ter zitting bij de rechtbank verschenen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. De vergoeding voor de gemachtigde bedraagt daarom € 1.674.
5.6.
De totale vergoeding van de proceskosten bedraagt € 1.686,20 (€ 1.674 + € 12,60).
6. Verweerder is verplicht het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49 te vergoeden. [6] Verzoekster moet zich hiervoor tot verweerder wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.686,20 aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Bpb.
3.Zw-uitkering = uitkering op grond van de Ziektewet.
4.Dit is vereist op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb.
5.Zie bijvoorbeeld in het arrest van de Hoge Raad van 14 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:574.
6.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.