ECLI:NL:RBDHA:2023:148

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
NL22.20677
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielprocedure en terugwijzing na hoger beroep met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht was ingetrokken. Dit besluit was genomen op 15 december 2020 en had ook gevolgen voor het minderjarige kind van eiser. Eiser had eerder al een beroep ingesteld dat op 18 februari 2022 gegrond was verklaard, maar het hoger beroep van de staatssecretaris had geleid tot terugverwijzing naar de rechtbank. Na de terugverwijzing heeft de staatssecretaris op 24 oktober 2022 meegedeeld dat de intrekking van de verblijfsvergunning ongedaan werd gemaakt en eiser een asielvergunning voor onbepaalde tijd zou krijgen.

Eiser handhaafde zijn beroep om twee redenen: ten eerste omdat het herstel van zijn verblijfsrecht nog niet in een besluit was neergelegd, en ten tweede omdat hij en zijn kind schade hadden geleden door onrechtmatig handelen van de staatssecretaris. De rechtbank overwoog dat het beroep niet-ontvankelijk was wegens gebrek aan procesbelang, aangezien de staatssecretaris inmiddels had besloten om de intrekking van de verblijfsvergunning ongedaan te maken. Eiser kon hierdoor niet in een gunstiger positie geraken.

Daarnaast had eiser een verzoek om schadevergoeding ingediend, maar dit verzoek werd als kennelijk ongegrond afgewezen omdat eiser onvoldoende onderbouwing had gegeven voor de gestelde schade. De rechtbank besloot wel om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van eiser, die op € 2.092,50 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20677

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: A. de Graaf, mr. F. Schoot en mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot
24 september 2014, eisers aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor
onbepaalde tijd afgewezen en tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van
twee jaren. Tevens is bij dit besluit de aan eisers minderjarige kind, [naam], verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 25 juli 2018.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep is geregistreerd onder nummer NL20.21675.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2021 op een zitting behandeld in Breda. Eiser is
verschenen, bijgestaan door zijn toenmalige gemachtigde mr. M.J.W. Melchers. Als tolk is verschenen M. Kurdi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Schoot. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Bij beslissing van 26 mei 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder opgedragen om nadere inlichtingen te geven over het individueel ambtsbericht van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) van 2 juli 2020 dat mede aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd.
Verweerder heeft het verzoek gedaan om deze inlichtingen te verstrekken onder beperking van de kennisneming zoals bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij beslissing van 8 december 2021 heeft de geheimhoudingskamer beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht.
Op 23 december 2021 heeft eiser ermee ingestemd dat de rechtbank mede op grondslag van de stukken waarvan beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht uitspraak doet.
Op 24 januari 2022 heeft de rechtbank inzage gehad in de stukken waarvan beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht.
De rechtbank heeft het voornemen geuit om zonder een tweede zitting uitspraak te doen. Partijen hebben hierop niet binnen de gestelde termijn gereageerd. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb een tweede zitting achterwege gelaten. Op 9 februari 2022 heeft de rechtbank het onderzoek opnieuw gesloten.
Bij uitspraak van 18 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1423, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op eisers aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
Bij uitspraak van 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2595, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het daartegen door verweerder ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van 18 februari 2022 vernietigd en de zaak naar de rechtbank teruggewezen.
Na de terugverwijzing is het beroep bij de rechtbank geregistreerd onder nummer NL22.20677.
Op 24 oktober 2022 heeft verweerder meegedeeld de intrekking van eisers asielvergunning voor bepaalde tijd alsmede het aan eiser uitgevaardigde terugkeerbesluit en inreisverbod ongedaan te maken en aan eiser een asielvergunning voor onbepaalde tijd te verstrekken.
Op 21 november 2022 heeft eiser hierop schriftelijk gereageerd.
Op 22 december 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 4 januari 2023 heeft verweerder schriftelijk een vraag van de rechtbank beantwoord.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb. Op 5 januari 2023 heeft de rechtbank het onderzoek opnieuw gesloten.

Overwegingen

1. Gelet op het schrijven van eiser van 21 november 2022 handhaaft hij het beroep om twee redenen. In de eerste plaats stelt eiser dat het herstel van zijn verblijfsrecht nog niet is neergelegd in een besluit. Daarnaast stelt eiser dat zijn kind en hijzelf ten gevolge van onrechtmatig handelen van verweerder psychische en financiële schade hebben geleden.
2. Ten aanzien van het herstel van eisers verblijfsrecht overweegt de rechtbank als volgt. Op 4 januari 2023 heeft verweerder desgevraagd meegedeeld dat zijn schrijven van 24 oktober 2022 moet worden aangemerkt als een besluit (tot wijziging van het bestreden besluit zoals bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb). Ter bevestiging hiervan heeft verweerder daarbij een kopie van eisers nieuwe verblijfspasje overgelegd, afgegeven op 26 oktober 2022, waaruit blijkt dat eiser momenteel in het bezit is van een asielvergunning voor onbepaalde tijd. Dit brengt met zich dat eiser met het beroep, voor zover dat is gericht tegen de intrekking van zijn asielvergunning voor bepaalde tijd en de uitvaardiging van een terugkeerbesluit en inreisverbod, niet meer in een gunstiger positie kan geraken aangezien dit al bij besluit is teruggedraaid. Nu eiser zelf heeft verklaard in zijn brief van 21 november 2022, dat het verblijfsrecht van zijn kind bij afzonderlijk besluit is hersteld en de intrekking van diens vergunning ongedaan is gemaakt, kan eisers kind evenmin in een gunstiger positie geraken door de voortzetting van het beroep. Het beroep is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang.
3. Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 8:91, eerste lid, van de Awb kan gedurende het beroep tegen een schadeveroorzakend besluit een verzoek om schadevergoeding bij de behandelend bestuursrechter worden ingediend. In zoverre bestaat er nog wel procesbelang. Eiser heeft dit verzoek echter onvoldoende onderbouwd. Aangevoerd is dat de gemeente Utrecht de uitkering van eisers zoon heeft geweigerd vanwege het niet bezitten van een verblijfsvergunning. Dit is echter niet gestaafd. Ook voor het overige is niet toegelicht waaruit de door eiser gestelde schade zou bestaan en hoe hoog deze zou zijn. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom als kennelijk ongegrond afgewezen.
4. Omdat verweerder hangende het beroep aan eiser is tegemoetgekomen, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.092,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting en een half punt voor het geven van inlichtingen na het hoger beroep met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ter hoogte van € 2.092,50 (tweeduizendtweeënnegentig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.