ECLI:NL:RBDHA:2023:14832

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
NL22.23424
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen uitspraak over niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzet van de opposant tegen de eerdere uitspraak van 22 juni 2023, waarin zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft het verzet op 19 september 2023 behandeld, maar zowel de opposant als zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. A. van Midden.

De opposant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat hij pas op 19 april 2022 asiel heeft aangevraagd, en dat hij zijn ingebrekestelling niet te vroeg heeft ingediend. De rechtbank oordeelt dat het verzet niet-ontvankelijk is, omdat de opposant geen procesbelang meer heeft. Op 1 augustus 2023 is er alsnog op zijn aanvraag beslist, en tegen dat besluit heeft de opposant apart beroep ingesteld, dat op 7 september 2023 gegrond werd verklaard.

De rechtbank benadrukt dat een beroep wegens niet tijdig beslissen in beginsel buiten zitting wordt afgedaan, en dat de beoordeling in verzet beperkt is tot de vraag of de uitspraak zonder zitting terecht is gedaan. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de eerdere uitspraak en dat de opposant geen recht heeft op proceskostenvergoeding. De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23424

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant], V-nummer: [v-nummer], opposant

(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzet van opposant tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 juni 2023 (hierna: de bestreden uitspraak).
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 19 september 2023 op zitting behandeld. Opposant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de staatssecretaris) heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. A. van Midden.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2.
Opposant heeft eerder beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris op zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft dat beroep op grond van artikel 8:54 van de Awb [1] niet-ontvankelijk verklaard (de bestreden uitspraak). De rechtbank kwam in de bestreden uitspraak tot de conclusie dat opposant zijn ingebrekestelling te vroeg heeft gestuurd. Op grond van de WBV 2022/22 was de beslistermijn van 6 maanden namelijk verlengd met 9 maanden. Opposant heeft die extra 9 maanden niet afgewacht voor het indienen van de ingebrekestelling.
Wat vindt opposant in verzet?
3. Opposant betoogt dat de staatssecretaris en de rechtbank er ten onrechte vanuit gaan dat hij pas op 19 april 2022 asiel heeft aangevraagd. Dit moet begin of eind maart zijn volgens opposant, toen heeft hij zijn asielwens namelijk al kenbaar gemaakt. Verder betoogt opposant dat de rechtbank geen uitspraak heeft mogen doen zonder zitting, omdat van een kennelijk niet-ontvankelijk beroep geen sprake is. Over de rechtsgeldigheid van de verlenging van de beslistermijn lopen de oordelen namelijk uiteen en de hoogste bestuursrechter [2] heeft zich hier nog niet over uitgelaten. Opposant is van mening dat zijn ingebrekestelling niet te vroeg is ingediend.
Wat zijn de regels in verzet?
4. Verzet ziet op de vraag of de rechtbank ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van - in dit geval - het beroep van opposant. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in verzet beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Zo ja, dan dient de rechter het verzet gegrond te verklaren zodat nader onderzoek kan plaatsvinden.
5. Daar komt bij dat een beroep wegens niet tijdig beslissen in beginsel buiten zitting wordt afgedaan [3] , omdat zo’n beroep vaak eenvoudig is. De rechtbank hoeft meestal alleen vast te stellen wanneer de aanvraag is ingediend en daarbij de wettelijke beslistermijn op te tellen. De rechtbank heeft wel de bevoegdheid om een beroep wegens niet tijdig beslissen op zitting te behandelen. Deze bevoegdheid kan bijvoorbeeld gebruikt worden als niet duidelijk is of de beslistermijn is overschreden en, of en voor hoelang, de beslistermijn moet worden opgeschort als bedoeld in artikel 4:15 van de Awb.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank stelt voorop dat op 1 augustus 2023 alsnog is beslist op de aanvraag van opposant. Tegen dat besluit heeft opposant apart beroep ingesteld [4] . Dat beroep is bij uitspraak van 7 september 2023 gegrond verklaard, waarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat opposant bij een beoordeling van deze zaak geen belang meer heeft. Het verzet is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
6.1.
Ondanks het voorgaande moet de rechtbank beoordelen of de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten moet worden veroordeeld. Hierbij moet worden bekeken of in de omstandigheden van het geval, in het bijzonder de reden voor het vervallen van het belang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een zodanige grond kan liggen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan opposant tegemoet is gekomen, of als het procesbelang anderszins door toedoen van het bestuursorgaan is vervallen.
In dit geval ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Zoals de rechtbank in de bestreden uitspraak heeft geoordeeld, heeft opposant een ingebrekestelling ingediend bij de staatssecretaris, terwijl de termijn om te beslissen op zijn aanvraag nog niet was verstreken. Opposant heeft in verzet geen argumenten naar voren gebracht die maken dat getwijfeld moet worden aan de bestreden uitspraak.
Het betoog over de rechtsgeldigheid van de verlenging van de beslistermijn leidt namelijk niet tot de conclusie dat de rechtbank niet zonder zitting uitspraak mocht doen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat uit artikel 8:55, eerste lid, van de Awb volgt dat de rechtbank bij een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit in beginsel uitspraak doet met toepassing van artikel 8:54 van de Awb. Zoals de rechtbank verder heeft overwogen in de bestreden uitspraak, heeft deze zittingsplaats al eerder geoordeeld [5] dat de betreffende verlenging van de beslistermijn (WBV 2022/22) rechtsgeldig is. Deze zittingsplaats heeft sindsdien in alle vergelijkbare zaken hetzelfde geoordeeld. Het enkele feit dat niet elke zittingsplaats hierover hetzelfde heeft geoordeeld en dat de hoogste bestuursrechter zich hierover nog niet heeft uitgelaten, maakt niet dat in dit geval redelijke twijfel bestond over de uitkomst van het beroep. De rechtbank benadrukt hierbij nog dat slechts één zittingsplaats een ander oordeel heeft gevormd over de rechtsgeldigheid van de WBV 2022/22.
Wat is de conclusie?
7. De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de bestreden uitspraak in stand blijft.
8. Opposant krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb.
4.Zaaknummer NL23.22584.
5.De uitspraak van 20 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5514.