ECLI:NL:RBDHA:2023:15028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.5269
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor familieleven tussen broer en zus op basis van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor familieleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die in zijn besluit van 7 mei 2021 en het bestreden besluit van 13 februari 2023 stelde dat er geen sprake was van een gezinsleven tussen eiseres en haar broer, referent. De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres, referent, en een tolk aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiseres heeft niet aangetoond dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen haar en haar broer. De rechtbank wijst erop dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat de Staatssecretaris het bezwaar van eiseres ongegrond heeft verklaard op basis van de beschikbare informatie. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de Staatssecretaris de aanvraag mocht afwijzen. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.674,-.

De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht en de noodzaak voor eiseres om relevante stukken aan te leveren ter onderbouwing van haar claims. De rechtbank stelt dat er geen onzorgvuldigheid is in de besluitvorming, ondanks het feit dat eiseres niet is gehoord, omdat de omstandigheden van de zaak dit rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5269

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. D.L. Boer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM. [1]
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 7 mei 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, referent, M. Idemudia als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Griffierecht

3. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank wijst dit verzoek toe, gelet op de situatie.

Totstandkoming van het bestreden besluit

4. Op 1 juni 2020 heeft [referent] (referent) voor zijn zus, eiseres, een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning regulier voor verblijf van eiseres bij referent. Referent stelt afhankelijk te zijn van zijn moeder, voor wie hij ook een aanvraag heeft gedaan. Omdat zijn zus ook afhankelijk is van hun moeder heeft hij ook een aanvraag voor zijn zus ingediend. Referent is uit de Filipijnen gevlucht en heeft in Nederland in 2019 een verblijfsvergunning asiel gekregen.
4.1.
Bij het primaire besluit heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen, omdat er wel een familierechtelijke band is (broer-zus), maar er geen sprake is van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen eiseres en referent. De aanvraag van moeder is ook afgewezen. Moeder en dochter worden dan ook niet gescheiden.
4.2.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit primaire besluit. De staatssecretaris heeft het bezwaar bij besluit van 13 februari 2023 ongegrond verklaard. De staatssecretaris vindt dat geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat tussen eiseres en referent. Niet is gesteld en gebleken dat er sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referent. De staatssecretaris heeft een belangenafweging gemaakt, waarbij hij de belangen van de Nederlandse overheid heeft afgewogen tegen de belangen van eiseres om bij referent in Nederland te verblijven. De belangenafweging is in het nadeel van eiseres uitgevallen. Tot slot is het bezwaar van moeder ongegrond verklaard waardoor moeder en eiseres het gestelde familie- of gezinsleven buiten Nederland kunnen voortzetten.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Eiseres voert aan dat ze niet is gehoord. Dat de staatssecretaris een besluit heeft genomen zonder eiseres te horen is niet zorgvuldig. Tevens had eiseres een termijn moeten krijgen om haar stellingen met stukken te onderbouwen. Daarnaast wordt in de bestreden beschikking eerst aangevoerd dat eiseres financieel onafhankelijk is en daarna wordt gesteld dat eiseres ten laste van de openbare kas zal komen wanneer zij in Nederland komt wonen. Dit is tegenstrijdig en onvoldoende gemotiveerd nu eiseres uit een Engelssprekend land komt en er momenteel een krappe arbeidsmarkt is.
7.1.
Volgens de staatssecretaris is de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent aangetoond. Uit de stukken en verklaringen is echter niet gebleken dat er een afhankelijkheid bestaat tussen eiseres en referent. Deze afhankelijkheid wordt niet aangevoerd en is ook niet aannemelijk geworden. Er wordt enkel verwezen naar de afhankelijkheid van referent en zijn moeder en eiseres en haar moeder. Hieruit volgt niet dat er tussen broer en zus een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is. Of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen moeder en eiseres is niet onderbouwd met stukken. Het ligt op de weg van eiseres om haar stellingen met stukken te onderbouwen. Hier is wel de kans voor geboden, maar eiseres heeft de stukken niet aangeleverd. De Afdeling heeft in de uitspraak van 6 juli 2022 [2] benoemt dat gebrekkige communicatie en mate van bereidwilligheid om relevante stukken over te leggen meespeelt in de bepaling of kan worden afgezien van het horen. Om die reden is eiseres niet gehoord. De moeder van eiseres is wel gehoord en aan haar zijn vragen gesteld over eiseres. Er is dan ook geen sprake van een onzorgvuldig voorbereid besluit.
8. In dit geval gaat het om gezinsleven tussen volwassenen, broer en zus. Eiseres heeft niet bestreden dat er tussen haar en referent geen meer dan normale afhankelijkheid is. De staatssecretaris heeft ook getoetst of er een meer dan normale afhankelijkheid is tussen moeder en eiseres. Hier zijn onvoldoende stukken aangeleverd om tot het oordeel te kunnen komen dat er tussen eiseres en haar moeder een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid is. De stukken die zijn aangeleverd zien vooral op de afhankelijkheid van referent en zijn moeder en zijn niet relevant voor onderhavige aanvraag. De vraag is of het bestreden besluit voldoende is voorbereid en voldoende is gemotiveerd ondanks dat eiseres niet is gehoord.
8.1.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij één van de uitzonderingsgronden zich voordoet van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals een kennelijk ongegrond bezwaar. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift evident blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan deze maatstaf voldaan. Eiseres heeft in de bezwaarfase geen nadere stukken overgelegd, ondanks dat hier de mogelijkheid voor is geboden. Er was daarom redelijkerwijs geen twijfel mogelijk dat het bezwaar tot een ander oordeel zou leiden. De staatssecretaris heeft het bezwaar echter ongegrond verklaard, en niet kennelijk ongegrond. Nu uit de beschikking wel duidelijk volgt dat het om een situatie gaat waar er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andere uitkomst, is de rechtbank van oordeel dat dit gebrek gepasseerd kan worden op grond van artikel 6:22 van de Awb.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag van eiseres mocht afwijzen.
9.1.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, aangaande het toepassen van artikel 6:22 van de Awb, wordt de staatssecretaris veroordeeld in de kosten die eiseres heeft moeten maken voor deze beroepsprocedure. Deze kosten stelt de rechtbank met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van
N. Walstra, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1928 r.o. 5.2.