In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor familieleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die in zijn besluit van 7 mei 2021 en het bestreden besluit van 13 februari 2023 stelde dat er geen sprake was van een gezinsleven tussen eiseres en haar broer, referent. De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres, referent, en een tolk aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiseres heeft niet aangetoond dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen haar en haar broer. De rechtbank wijst erop dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat de Staatssecretaris het bezwaar van eiseres ongegrond heeft verklaard op basis van de beschikbare informatie. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de Staatssecretaris de aanvraag mocht afwijzen. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.674,-.
De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht en de noodzaak voor eiseres om relevante stukken aan te leveren ter onderbouwing van haar claims. De rechtbank stelt dat er geen onzorgvuldigheid is in de besluitvorming, ondanks het feit dat eiseres niet is gehoord, omdat de omstandigheden van de zaak dit rechtvaardigen.