Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Zweden verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom Zweden op grond van de Dublinverordeningverantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en hij die niet in behandeling neemt. Verweerder heeft verder voldoende gemotiveerd waarom hij (op grond van de door eiser aangevoerde individuele omstandigheden) de asielaanvraag niet op grond van artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening in behandeling neemt. De rechtbank zal hierna aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden, uitleggen hoe zij tot haar oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1990. Hij heeft zijn asielaanvraag in Nederland op 29 april 2023 ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 5 oktober 2015 in Zweden en op 22 november 2022 in België een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft op 22 juni 2023 bij Zweden een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Dublinverordening. Zweden heeft dit verzoek op 26 juni 2023 aanvaard. Op 11 mei 2023 heeft eiser een aanmeldgehoor Dublin gehad. Eiser heeft toen mogelijke bezwaren tegen de overdracht aan Zweden naar voren kunnen brengen. In het aanmeldgehoor heeft eiser als volgt verklaard. Eiser is naar Nederland gekomen zodat zijn asielaanvraag behandeld wordt en hij wil met zijn Nederlandse vriendin trouwen. In Zweden mag eiser niets doen en hij krijgt niets. Alleen een aanzegging dat hij het land moet verlaten. Eiser wenst een goed leven en wil zijn vaardigheden inzetten. In de 9 jaar dat eiser in Zweden heeft gewoond, heeft hij geen problemen ondervonden. Nederland is een land waar mensen hun waarde hebben en je asielzaak in behandeling wordt genomen. Eiser heeft geen correcties en aanvullingen ingediend. Op 13 juli 2023 is een voornemen uitgebracht. Eiser heeft op 27 juli 2023 een zienswijze ingediend.
5. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarbij is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Verantwoordelijkheid Zweden
6. Eiser voert aan dat ten aanzien van Zweden niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft 9 jaar in Zweden verbleven. Zijn asielaanvraag is daar afgewezen. Eiser verwacht in Zweden geen eerlijke kans te krijgen met een behandeling van zijn nieuwe asielaanvraag. Hij is eerder in 2023 door België overgedragen aan Zweden. Die overdracht heeft er niet toe geleid dat in Zweden inhoudelijk aandacht werd gegeven aan de asielwens van eiser vanwege de eerdere afwijzing. Eiser vreest na overdracht aan Zweden indirect refoulement omdat Zweden in tegenstelling tot Nederland daadwerkelijk uitzet naar Iran, waardoor eiser risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt op 14 september 2023 een beslissing van de CATvan 14 februari 2023 (No. 949/2019) geüpload.
Wat vindt verweerder daarvan?
7. Als uitgangspunt geldt dat ten aanzien van Zweden nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden. Het ligt derhalve op eisers weg om aannemelijk te maken dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, zodat niet langer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Zweden een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest.Tot slot wordt opgemerkt dat ook de verklaringen over wat eiser heeft meegemaakt in Zweden, en over de situatie in Zweden, niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure in Zweden. Verweerder wijst er ten slotte op dat uit de door eiser overgelegde stukken niet blijkt dat Zweden een ander beschermingsbeleid voert dan Nederland. Ook in Nederland wordt wanneer de procedure is afgerond, de afwijzing van de asielaanvraag wordt gehandhaafd en er geen gronden zijn aan te nemen dat een artikel 3 EVRM risico bestaat, uitgezet naar Iran.
8. Het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag gaan dat Zweden zijn internationale verplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Zweden een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. De enkele stelling dat eisers (herhaalde) asielaanvraag niet fatsoenlijk zal worden behandeld zonder dit te onderbouwen is onvoldoende.
De vraag of eiser naar Iran moet terugkeren is in beginsel in deze Dublinprocedure niet relevant. Dit zal in Zweden in het kader van de inhoudelijke asielprocedure beoordeeld moeten worden. Eiser kan in Zweden bij de (hogere) autoriteiten klagen als hij niet goed of discriminatoir wordt behandeld of geen opvang zou krijgen. Niet is gebleken of onderbouwd aangetoond dat dit onmogelijk is of dat dit bij voorbaat zinloos is. Daarbij is op geen enkele wijze onderbouwd dat eiser in Zweden geen effectief rechtsmiddel heeft.
De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er tussen Nederland en Zweden sprake is van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechtervolgt namelijk dat eiser hiervoor in de eerste plaats algemene informatie moet overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat hem in Zweden op grond van het beschermingsbeleid geen internationale bescherming wordt geboden, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Dat heeft hij met het overleggen van de beslissing van de CAT niet gedaan.
Met het claimakkoord garandeert Zweden dat een (nieuwe) asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat de situatie zal worden beoordeeld met toepassing van de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Er zijn geen aanwijzingen dat Zweden niet zal voldoen aan die EU richtlijnen.
De grond slaagt niet.
Vriendin en pleegkind in Nederland
9. Eiser voert aan dat in het bestreden besluit niet is gemotiveerd waarom sprake is van een terugnamesituatie en geen overnamesituatie. In Zweden loopt immers geen asielprocedure van eiser. De eerdere asielaanvraag die eiser vele jaren terug in Zweden heeft gedaan, is afgewezen. Er is vanwege het tijdsverloop sprake van een overnamesituatie, zodat ten onrechte het gegeven dat hij in Nederland een vriendin en pleegkind heeft niet betrokken is in de motivering van het bestreden besluit. Op grond van artikel 9 en 17, eerste lid, van de Dublinverordening dient Nederland de beoordeling van de asielaanvraag aan zich te trekken.
Wat vindt verweerder daarvan?
10. Verweerder wijst er op dat eiser op 5 oktober 2015 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Zweden. Omdat er een asielaanvraag in Zweden in behandeling is, heeft Nederland een terugnameverzoek ingediend op basis van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening. Zweden heeft dat verzoek op basis van dat artikel op 23 juni 2023 geaccordeerd.
11. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit het systeem van de Dublinverordening volgt dat de bepalingen uit hoofdstuk III, waaronder artikel 9, met enkel de uitzondering zoals bedoeld in artikel 7, derde lid, alleen van toepassing zijn in de situatie waarin sprake is van overname. Hierbij wordt ook verwezen naar de bepalingen in artikel 3, eerste lid, en artikel 20, eerste lid, van de Dublinverordening. Eisers overdracht aan Zweden is geen overnamesituatie maar een terugnamesituatie. Eiser heeft op 5 oktober 2015 een asielaanvraag ingediend in Zweden. Er is alleen sprake van overname in de zin van de Dublinverordening als er nog geen verzoek om internationale bescherming is ingediend in één van de lidstaten. Omdat dit een terugnamesituatie is, en de situatie zoals bedoeld in artikel 7, derde lid zich niet voordoet, is er in beginsel geen sprake van toepassing van de criteria genoemd in Hoofdstuk III. Niet is gebleken dat sprake is van een situatie die valt onder artikel 20, vijfde lid, Dublinverordening. Nu sprake is van een terugnamesituatie die niet valt onder artikel 20, vijfde lid, slaagt het beroep op artikel 9 van de Dublinverordening niet. Aan de vraag of verweerder ten onrechte het gestelde gegeven dat eiser in Nederland een vriendin en pleegkind zou hebben niet betrokken heeft in de motivering van het bestreden besluit, komt de rechtbank dan ook niet toe. Eiser heeft verder niet onderbouwd waarom het tijdsverloop sinds de asielaanvraag in Zweden het voorgaande anders maakt en verweerder de asielaanvraag onverplicht in behandeling zou moeten nemen. Er zijn geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd die verweerder daartoe zouden moeten dwingen. De grond slaagt niet.