ECLI:NL:RBDHA:2023:15100

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
10551150 \ CV EXPL 23-1872
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • G.M.A. Zaltbommel-Uittenbogaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis in beschermingsbewindzaak met betrekking tot onder bewind gestelde goederen

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 september 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een verstekvonnis. De onder bewind gestelde, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, was bij verstek veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 134,29 aan een buitenlandse vennootschap. De bewindvoerder kwam pas later achter het verstekvonnis en heeft verzet aangetekend. De kantonrechter oordeelde dat de verzettermijn pas begint te lopen vanaf het moment dat de bewindvoerder bekend werd met het verstekvonnis. Dit is in overeenstemming met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat recht op een eerlijk proces waarborgt. De kantonrechter concludeerde dat de bewindvoerder tijdig in verzet was gekomen, waardoor de zaak opnieuw beoordeeld moest worden.

De vordering van de buitenlandse vennootschap werd afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat de verkoper op de hoogte had moeten zijn van het bewind, dat geregistreerd stond in het openbaar Curatele- en Bewindregister. De kantonrechter benadrukte dat de onder bewind gestelde niet handelingsonbekwaam is, maar dat handelingen met betrekking tot onder bewind staande goederen alleen kunnen worden verricht met medewerking van de bewindvoerder. De kantonrechter vernietigde het eerdere verstekvonnis en wees de vorderingen van de buitenlandse vennootschap af, waarbij de proceskosten voor de gedaagde partij werden vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Leiden
MvD (B/C)
Rolnr.: 10551150 \ CV EXPL 23-1872
Datum: 20 september 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
1) [opposant],
2) [opposant],
3) [opposant],
allen zijnde de vennoten van [bewindvoerderskantoor]
,kantoorhoudende te [plaats] ,
in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan
[onder bewind gestelde](hierna te noemen: ‘ [onder bewind gestelde] ’),
allen mede hoofdplaats hebbende bij de hierna te noemen [bewindvoerder] ,
eisende partij in het verzet,
gemachtigde: mr. M.J.S. Spanjersberg,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht [geopposeerde] ,
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde partij in het verzet,
gemachtigde: Van Lith Gerechtsdeurwaarders en Incasso.
Partijen worden aangeduid als “ [opposant] ” en “ [geopposeerde] ”.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van [geopposeerde] d.d. 31 oktober 2022 met producties,
  • het vonnis gewezen bij verstek d.d. 21 december 2022, onder rolnummer 10195711,
  • de verzetdagvaarding d.d. 16 mei 2023 met producties,
  • de conclusie van antwoord in oppositie, met producties,
  • de conclusie van repliek in oppositie.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald op vandaag.

2.Geschil

2.1.
[geopposeerde] (aan wie de vordering is gecedeerd) vorderde bij inleidende dagvaarding om [onder bewind gestelde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 134,29, bestaande uit een hoofdsom van € 87,96 na aanschaf van een artikel op de website
[webshop], buitengerechtelijke kosten van € 40,00 en rente ter hoogte van € 6,33, met veroordeling van [onder bewind gestelde] in de kosten van de procedure.
2.2.
De vordering is bij verstek deels toegewezen, waarbij de hoofdsom met 25% is verminderd in verband met schending van informatieplichten zijdens de verkoper.
2.3.
In verzet voert [opposant] aan dat [onder bewind gestelde] reeds sinds [datum] 2018 en aldus ten tijden van het plaatsen van de bestelling, zijnde 30 maart 2021, onder bewind stond. Het bewind stond ingeschreven in het openbaar Curatele- en Bewindregister (hierna: ‘het register’). De handelaar had volgens [opposant] het bewind behoren te kennen. [opposant] heeft gebruik gemaakt van haar vernietigingsmogelijkheid. Daarnaast voert [opposant] aan dat de overeenkomst dient te worden vernietigd doordat de bestelknop niet aan artikel 6:230v lid 3 voldoet.
2.4.
[opposant] vordert vernietiging van het verstekvonnis, met primair verklaring voor recht dat de overeenkomst is vernietigd, dan wel subsidiair de overeenkomst te vernietigen.

3.Conclusie van antwoord in oppositie

3.1.
[geopposeerde] voert aan dat de verzettermijn reeds was verstreken bij het uitbrengen van de verzetdagvaarding. Het verstekvonnis dateert van 21 december 2022, het vonnis is op 6 januari 2023 in persoon betekend aan [onder bewind gestelde] en op grond van artikel 143 lid 1 en 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) moet het verzet binnen 4 weken na bekendheid van het vonnis worden gedaan, zodat [onder bewind gestelde] tot uiterlijk 2 februari 2023 de tijd had om in verzet te gaan. De verzetdagvaarding is echter betekend op 16 mei 2023 en aldus te laat. Daarnaast voert [geopposeerde] aan dat het bewind van [onder bewind gestelde] ten tijde van de bestelling niet in het register was opgenomen, zodat eventuele gevolgen daarvan voor rekening van de bewindvoerder komen.

4.Conclusie van repliek in oppositie

4.1.
[opposant] voert aan dat de verzettermijn niet is verstreken. Zij betwist dat het verstekvonnis aan [onder bewind gestelde] in persoon is betekend. Daarnaast voert zij aan dat [onder bewind gestelde] niet procesbevoegd is gezien het bewind, zodat hij niet in verzet kan tegen een verstekvonnis. Op 18 april 2023 is het verstekvonnis betekend aan [opposant] , zodat [opposant] tijdig in verzet is gekomen.

5.Beoordeling

Verzettermijn
5.1.
Allereerst is in geschil of [opposant] tijdig verzet heeft aangetekend tegen het verstekvonnis van 31 oktober 2022. De vraag die voorligt is of de verzetdagvaarding in persoon aan [onder bewind gestelde] is betekend en zo ja, of daarmee de verzet termijn is gaan lopen.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
5.2.
Door [geopposeerde] is als productie 2 bij de conclusie van antwoord in oppositie het betekeningsexploot overgelegd, waaruit volgt dat het verstekvonnis op 6 januari 2023 in persoon aan [onder bewind gestelde] is betekend. Uitgangspunt is dat een gerechtsdeurwaardersexploot op grond van artikel 157 lid 1 Rv tegen een ieder dwingend bewijs oplevert van hetgeen de gerechtsdeurwaarder daarin binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard, zulks behoudens (artikel 151 lid 2 Rv) tegenbewijs. De mededeling in de dagvaarding, dat de gerechtsdeurwaarder de grosse van het vonnis van 21 december 2022 aan [onder bewind gestelde] in persoon heeft betekend, wordt door de gerechtsdeurwaarder gedaan binnen de kring van zijn bevoegdheid en heeft daarom dwingende bewijskracht. Hetzelfde geldt voor het volgens het exploot aangehechte formulier houdende opgave van bronnen van inkomsten. Dat de handtekening af zou wijken, acht de kantonrechter onvoldoende om tot de conclusie te komen dat er voldoende tegenbewijs is geleverd, zodat de kantonrechter uitgaat van de inhoud van het exploot, waarmee vaststaat dat het verstekvonnis aan [onder bewind gestelde] in persoon is betekend.
5.3.
De vraag die echter nog voorligt, is of daarmee de verzettermijn is aangevangen. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is en baseert zich op het volgende. Artikel 143 lid 2 Rv bepaalt dat verzet moet worden gedaan binnen vier weken na betekening van het verstekvonnis. Op grond van vaste rechtspraak dient onverkorte toepassing van de bepalingen over de aanvang van de verzettermijn achterwege te blijven indien dit tot een resultaat leidt dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM, vide o.a. ECLI:NL:PHR:2000:AA4936 en ECLI:NL:HR:2004:AM2341. Blijkens deze arresten is van belang dat de bij verstek veroordeelde voldoende gelegenheid heeft om verzet te doen. In een geval van beschermingsbewind als het onderhavige geval, waarvoor de wetgever heeft bepaald dat de bewindvoerder in en buiten rechte optreedt voor de onder bewind gestelde, heeft te gelden dat de bewindvoerder voldoende gelegenheid moet hebben om, nadat hij met het veroordelende vonnis bekend geworden is, verzet te doen. Het bepaalde in 1:441 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: ‘BW’) verhindert de onder bewind gestelde zelf verzet te doen tegen een verstekvonnis. Gezien de redenen voor het instellen van een beschermingsbewind kan van de onder bewind gestelde niet worden verlangd dat deze de juiste of adequate gevolgen verbindt aan kennisneming van een verstekvonnis of een executiemaatregel. Noodzakelijkerwijs moet dan ook, om de verzettermijn te doen intreden, de wetenschap van het verstekvonnis dan wel de tenuitvoerlegging daarvan aanwezig zijn bij de bewindvoerder. De bewindvoerder is door de betekening van het vonnis d.d. 18 april 2023 bekend geworden met het verstekvonnis en heeft op 16 mei 2023, en aldus binnen vier weken na bekend te zijn geraakt met het vonnis, de verzetdagvaarding uitgebracht. De kantonrechter is op grond van het voorgaande van oordeel dat de bewindvoerder q.q. op tijd in verzet is gekomen, zodat de zaak opnieuw zal worden beoordeeld.
Procespartij
5.4.
Op grond van artikel 1:441 lid 1 BW vertegenwoordigt de bewindvoerder bij de vervulling van zijn of haar taak de rechthebbende in en buiten rechte. Van de vervulling van de taak van de bewindvoerder is sprake wanneer het gaat om handelingen in verband met de onder bewind staande goederen. De vordering van [geopposeerde] ziet op onder bewind staande goederen. De bewindvoerder q.q. kan daarom in dit geding verschijnen om dit als formele procespartij over te nemen.
Vordering
5.5.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of [onder bewind gestelde] , dan wel [opposant] (als bewindvoerder over het inkomen en vermogen van [onder bewind gestelde] ) de factuur ten aanzien van de tijdens het bewind bestelde artikel dient te betalen. [geopposeerde] stelt zich op het standpunt dat zij de (aan haar gecedeerde) vordering terecht heeft ingesteld maar [opposant] wijst op het bestaan van het bewind en komt tot de conclusie dat de vordering dient te worden afgewezen. De kantonrechter komt tot het volgende oordeel.
5.6.
Vaststaat dat ten tijde van het verrichten van de bestelling de goederen die (zullen) toebehoren aan [onder bewind gestelde] onder bewind stonden. Vooropgesteld wordt dat de onderbewindstelling niet tot gevolg heeft dat [onder bewind gestelde] handelingsonbekwaam wordt. Dit betekent dat [onder bewind gestelde] in beginsel rechtshandelingen kan verrichten. Het verrichten van rechtshandelingen door [onder bewind gestelde] wordt echter beperkt door de artikelen 1:438 en 1:439 BW. Op grond van deze artikelen is [onder bewind gestelde] niet bevoegd bepaalde rechtshandelingen te verrichten, waaronder beheershandelingen ten aanzien van de onder bewind staande goederen (lid 1) zonder medewerking van de bewindvoerder of machtiging van de kantonrechter. Het aangaan van een koopovereenkomst, zoals in casu het geval, betreft een beheershandeling. Deze beheershandeling is aldus in strijd met artikel 1:438 lid 1 verricht en daardoor ongeldig en nietig. Die ongeldigheid kan de wederpartij alleen worden tegengeworpen indien de wederpartij het bewind kende of behoorde te kennen, omdat het bewind bijvoorbeeld is ingeschreven in het register. [geopposeerde] betwist dat het bewind ten tijde van de aankoop stond ingeschreven in het register. [opposant] verwijst in dit kader naar de beschikking van de kantonrechter van 16 maart 2022, waaruit volgt dat het op [datum] 2018 ingegane bewind, pas met ingang van 16 maart 2022 in het register is doorgehaald. Hieruit volgt dat het bewind op het moment van de aankoop wel degelijk stond ingeschreven in het register.
5.7.
Gelet op de publicatie van het bewind in het register was de verkoper op de hoogte van het bewind, althans had hij dat behoren te kennen. Het register is makkelijk doorzoekbaar en gratis te raadplegen. Van de verkoper mag worden verwacht dat hij het register raadpleegt. Hij behoort daarom het in het openbaar register ingeschreven feit te kennen en kan om die reden geen beroep doen op de derdenbescherming. Bijzondere omstandigheden die zich hiertegen verzetten zijn niet gesteld of gebleken. De verkoper kan de schuld van [onder bewind gestelde] daarom niet op de onder bewind staande goederen (laten) verhalen. In dit verband wijst de kantonrechter volledigheidshalve ook op ECLI:NL:GHSHE:2021:188, met name r.o.v. 6.6.5 e.v., waarin overwogen en beslist is dat dit ook het geval is na beëindiging van het bewind en voor goederen die na het bewind tot het vermogen van [onder bewind gestelde] gaan behoren. Daardoor wordt verhaal van schulden op die goederen ook niet mogelijk nadat het bewind is geëindigd.
5.8.
Het voorgaande betekent dat de door de verkoper aan [geopposeerde] gecedeerde vordering dient te worden afgewezen. Gezien de afwijzing, zal de door [opposant] gevorderde verklaring voor recht en de subsidiair gevorderde vernietiging bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Proceskosten
5.9.
[geopposeerde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de verstek- en verzetprocedure, met dien verstande dat de kosten van de verzetdagvaarding op grond van artikel 141 Rv door [opposant] zelf gedragen moeten worden.

6.Beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart het verzet gegrond en vernietigt het verstekvonnis op 21 december 2022 onder rolnummer 10195711 \ CV EXPL 22-3376 tussen partijen gewezen, met inbegrip van de bij voorraad uitvoerbare veroordeling in de proceskosten.
6.2.
opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen van [geopposeerde] alsnog af;
- veroordeelt [geopposeerde] in de proceskosten van deze verzetprocedure, die tot heden voor [opposant] worden vastgesteld op een bedrag van € 78,00 voor salaris van de gemachtigde van de bewindvoerder q.q.;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. G.M.A. Zaltbommel-Uittenbogaard en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2023.