In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 september 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een verstekvonnis. De onder bewind gestelde, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, was bij verstek veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 134,29 aan een buitenlandse vennootschap. De bewindvoerder kwam pas later achter het verstekvonnis en heeft verzet aangetekend. De kantonrechter oordeelde dat de verzettermijn pas begint te lopen vanaf het moment dat de bewindvoerder bekend werd met het verstekvonnis. Dit is in overeenstemming met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat recht op een eerlijk proces waarborgt. De kantonrechter concludeerde dat de bewindvoerder tijdig in verzet was gekomen, waardoor de zaak opnieuw beoordeeld moest worden.
De vordering van de buitenlandse vennootschap werd afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat de verkoper op de hoogte had moeten zijn van het bewind, dat geregistreerd stond in het openbaar Curatele- en Bewindregister. De kantonrechter benadrukte dat de onder bewind gestelde niet handelingsonbekwaam is, maar dat handelingen met betrekking tot onder bewind staande goederen alleen kunnen worden verricht met medewerking van de bewindvoerder. De kantonrechter vernietigde het eerdere verstekvonnis en wees de vorderingen van de buitenlandse vennootschap af, waarbij de proceskosten voor de gedaagde partij werden vastgesteld.