Overwegingen
1. Eiser stelt de Turkse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998.
Op 24 februari 2023 heeft hij de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Verweerder heeft dat in dit geval van toepassing geacht, omdat uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser in Tsjechië op 17 oktober 2022 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom op 5 april 2023 de autoriteiten van Tsjechië verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18 eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. Op 11 april 2023 hebben de autoriteiten van Tsjechië met dit verzoek ingestemd en is dus een claimakkoord tot stand gekomen. Verweerder wil eiser op grond van dit claimakkoord overdragen aan Tsjechië.
3. Eiser verzoekt de rechtbank om de overdracht aan Tsjechië te verbieden. Volgens eiser kan ten aanzien van Tsjechië niet (langer) worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing van deze beroepsgrond heeft eiser erop gewezen dat verweerder weliswaar heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2019, maar dat hierin geen rekening is gehouden met het rapport van de Hungarian Helsinki Committee dat dateert van 17 oktober 2022. Verder wijst eiser er op dat de autoriteiten van Tsjechië hebben gelogen over het onderzoeken van de asielaanvraag en dat het interstatelijk vertrouwen ondeelbaar is. Eiser stelt dat sprake is van systeemfouten in Tsjechië, omdat er geen garantie is dat nieuwe wetgeving in Tsjechië zal worden gerespecteerd en uit het rapport blijkt dat rechterlijke uitspraken in Tsjechië niet worden opgevolgd door de autoriteiten. Voort stelt eiser, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2023, dat het aan verweerder was om te motiveren dat hij nog altijd van het vermoeden mag uitgaan dat de aangezochte lidstaat zijn internationale verplichtingen nakomt en dat eiser niet in zijn persoonlijke belangen wordt geschaad. Omdat verweerder dit volgens eiser onvoldoende bij het bestreden besluit heeft betrokken, vindt eiser het besluit onvoldoende gemotiveerd. Tot slot wijst eiser er op dat zijn asielaanvraag in Tsjechië reeds is afgewezen en verzoekt hij om de beantwoording van de prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unieaf te wachten, alvorens uitspraak te doen in de onderhavige zaak. Eiser heeft ter zitting gewezen op zijn medische problematiek en heeft, nadat het onderzoek hiertoe is heropend, documenten overgelegd om zijn medische problematiek te onderbouwen.
4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt hiertoe als volgt.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in het algemeen ten opzichte van iedere lidstaat en dus ook ten opzicht van Tsjechië, mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit ligt anders als er concrete aanknopingspunten zijn die maken dat Tsjechië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Als blijkt dat er sprake is van structurele tekortkomingen, dan moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om onder het bereik van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest te vallen.Het is aan eiser om dit aannemelijk te maken.Als de vreemdeling onder verwijzing naar objectieve informatie betoogt dat de staatssecretaris niet meer van het vermoeden kan uitgaan dat de aangezochte lidstaat aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen, is het aan de staatssecretaris om te motiveren dat hij nog altijd van dat vermoeden mag uitgaan.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser de voorgenoemde tekortkomingen niet aannemelijk gemaakt door verwijzing naar het rapport van de Hungarian Helsinki Committee van 17 oktober 2022. De daarin beschreven gevallen waarin de Tsjechische autoriteiten zich volgens het Committee niet of onvoldoende committeren aan de door de nationale rechter gedane uitspraken zien niet op de situatie van eiser, die in het kader van de Dublinverordening zal worden teruggestuurd naar Tsjechië. De in het rapport beschreven gevallen zien op de omgang met staatlozen en de detentie van kinderen in gezelschap van familieleden. Bovendien volgt uit het rapport slechts dat de Tsjechische regering met nieuwe wetgeving komt naar aanleiding van of in gevallen als voorschot op uitspraken van de nationale rechter met als doel om een door de regering gekozen uitvoeringspraktijk wettelijk te verankeren, daar waar de nationale rechter heeft geoordeeld of zal gaan oordelen dat deze uitvoeringspraktijk niet strookt met nationale wetgeving. Eiser heeft niet gesteld, noch is gebleken, dat deze nieuwe nationale wetgeving in strijd is met de op Tsjechië rustende Europese verplichtingen.
De rechtbank overweegt bovendien dat uit het rapport “
Implementing judgments in the field of asylum and migration on odd days” van het Hungarian Helsinki Committee van 17 oktober 2022 niet volgt dat Tsjechië structureel geen uitvoering geeft aan uitspraken van de Europese Hoven of nationale rechters. Op pagina 38 in de conclusies is onder meer het navolgende vermeld:
“While only a very few leading judgments have been issued by the ECtHR in asylum and migration matters against Czechia, their implementation is almost exemplary. To date, all five leading judgments are considered as having been executed. The cases described above demonstrate that the Czech authorities were ready to amend domestic legislation and practices to satisfy the requirements of the ECtHR. Sometimes the change came about even prior to the ECtHR judgment, as a result of the action of the authorities or the jurisprudence of the Constitutional Court. This is also due to the thorough domestic oversight procedure run by the Czech Expert Committee for the execution of the judgments of the ECtHR and the implementation of the Convention, which includes representatives from civil
society, academia, as well as ministries, Parliament, the Ombudsman’s Office, the Bar Association and the highest judicial authorities.
Likewise, Czech asylum and migration legislation has not yet been found by the CJEU to be systematically in breach of relevant EU laws. While some of the changes made have been justified with reference to CJEU jurisprudence, these were often not actually required by the jurisprudence, but rather resulted from the compulsory transposition of relevant EU laws in the field of CEAS.”
7. Voorts vermeldt bovengenoemd rapport wel dat de Tsjechische autoriteiten sinds 2015 een meer restrictieve benadering hanteren ten aanzien van migratie en asiel. De rechtbank overweegt echter dat de problemen die geduid worden in het rapport betrekking hebben op onder meer relocatie, de procedure tot vaststelling van staatloosheid, leeftijdsbepaling en het bewoordingen die gebruikt worden bij vreemdelingenbewaring van (gezinnen met) kinderen. Deze vaststellingen door het Hongaarse Helsinki Comité kunnen echter niet leiden tot de conclusie dat vreemdelingen geen effectief rechtsmiddel hebben. De rechtbank overweegt hierbij dat de kwalificatie in het rapport dat sprake is van “systemic deficiencies” niet volgt uit de beschreven case studies en overigens een cijfermatige onderbouwing ontbreekt. Reeds hierom is er geen sprake van ernstige, stelselmatige en langdurige schendingen van mensenrechten. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 28 september 2023.
8. Dit betekent dat er geen aanleiding bestaat voor de rechtbank om te overwegen of de behandeling van het beroep zou moeten worden aangehouden in afwachting van het arrest van het Hof over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwen. De situatie in Tsjechië is niet vergelijkbaar met de situatie in Polen waar de prejudiciële vragen betrekking op hebben. De situatie in Tsjechië is evenmin verglijkbaar met de situatie in Kroatie of Bulgarije, ten aanzien van welke lidstaten deze zittingsplaats van de rechtbank, gelet op stelselmatige en grootschalige pushbackpraktijken, wel aanleiding ziet om de behandeling van beroepen aan te houden in afwachting van het arrest van het Hof.
9. Verweerder mag er gelet op het bovenstaande dus vanuit gaan dat de asielprocedure voldoen aan de Unierechtelijke procedures en waarborgen. Voor zover eiser na overdracht wordt geconfronteerd met gebreken in de rechtshulp of bijstand door een tolk, dient eiser zich daarover te berklagen bij de Tsjechische autoriteiten. Er is geen objectieve informatie waaruit blijkt dat niet mogelijk is of nagenoeg niet mogelijk is. Dat eiser hier geen vertrouwen in heeft neem de rechtbank aan, maar dit ontslaat hem niet van deze plicht en is ook geen reden om de overdracht te verbieden. Eiser heeft aangegeven bij zijn asielgehoor in Tsjechië, waar hij met 150 andere Koerden zou zijn gehoord over hun asielmotieven, niet met een juiste tolk is gehoord en zijn asielaanvraag is afgewezen. Eiser stelt daarom dat er geen nieuwe beoordeling van zijn asielmotieven zal plaatsvinden en hij na de overdracht zal worden verwijderd. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de Tsjechische autoriteiten hebben gelogen. Verweerder heeft in het claimverzoek vermeld dat eiser heeft verklaard dat de Tsjechische autoriteiten zijn asielaanvraag hebben afgewezen en eiser daarna een asielaanvraag in Nederland heeft gedaan. Uit het claimakkoord blijkt nu juist dat de Tsjechische autoriteiten dit bevestigen en de verantwoordelijkheid voor het onderzoeken van de in Nederland gedane asielaanvraag overnemen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure. Dat zijn asielaanvraag niet is ingewilligd en eiser desondanks bevreesd is om terug te keren naar zijn land van herkomst is hier, zonder nadere onderbouwing, ook geen indicatie voor. De rechtbank heeft eiser ter zitting uitgelegd dat indien na overdracht zijn asielaanvraag wederom wordt afgewezen en indien de Tsjechische rechter dit mogelijke besluit bevestigt, hij een klacht kan indienen bij het EHRM indien hij vreest door uitzetting in een met artikel 3 ERM-strijdige situatie te geraken. De afwijzing van de aanvraag in Tsjechië en de vrees van eiser om na overdracht door Tsjechië uitgezet te worden naar Turkije is dus geen reden om de overdracht aan Tsjechië te verbieden. Dit geldt ook voor de slechte ervaringen die eiser heeft opgedaan met de opvang in Tsjechië. De rechtbank gaat uit van de beelden van de video die eiser heeft overgelegd en zoals die door verweerder en gemachtigde van eiser nader zijn geduid. Eiser heeft ook verklaringen afgelegd over de erbarmelijke omstandigheden waarin hij is opgevangen. De rechtbank heeft ter zitting met eiser besproken of de opvang gedurende de asielprocedure verschilde van de opvang na afwijzing van de aanvraag. De rechtbank leidt uit de verklaringen die eiser ter zitting heeft afgelegd af dat met name de opvangvoorzieningen tijdens de asielprocedure ernstig tekortschoten en dat dit geen reguliere opvangvoorzieningen zijn geweest maar een inrichting voor vreemdelingenbewaring. Ook hiervoor heeft te gelden dat eiser zich in Tsjechië tot de autoriteiten moet wenden als hij na overdracht wordt geconfronteerd met tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Mocht Tsjechië zich dus niet houden aan zijn internationale verplichtingen, dan kan eiser hierover zijn beklag doen bij de autoriteiten van Tsjechië. Niet is gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk is. Eiser heeft ook niet verklaard of aannemelijk gemaakt dat hij heeft geprobeerd om toegang te krijgen tot rechtsbijstand en gezondheidszorg of dat klagen hierover niet mogelijk of zinloos zou zijn.
10. De rechtbank willigt het verzoek van eiser om zelf de opvangvoorzieningen te gaan bekijken niet in omdat dit niet afdoet aan de verplichting van eiser om zijn beklag te doen bij de Tsjechische autoriteiten. De rechtbank is bovendien niet in staat om op grond van eigen observaties een conclusie te kunnen trekken of sprake is van
structurele tekortkomingen die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken en onder het bereik van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest vallen.
11. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaringen die eiser heeft afgelegd over zijn eigen ervaringen met de opvang in Tsjechië. Met deze ervaringen heeft eiser echter ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van zodanige structurele tekortkomingen dat de overdracht aan Tsjechië moet worden verboden.
12. Voor zover eiser bovenstaande argumenten ook ten grondslag heeft gelegd aan zijn stelling dat overdracht van bijzondere hardheid getuigt en verweerder daarom gebruik moet maken van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag onverplicht te behandelen, overweegt de rechtbank dat ook deze stelling niet slaagt. Verweerder heeft alle aangedragen omstandigheden kenbaar en in onderlinge samenhang betrokken bij zijn beslissing en de beslissing om geen gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid acht de rechtbank niet onredelijk.
13. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om zijn medische problemen nader te onderbouwen. Eiser heeft dit gedaan door documenten aan het dossier toe te voegen. Eiser stelt zich hierbij op het standpunt dat deze medische documenten objectieve informatie is waaruit steunbewijs zou blijken voor zijn stelling dat hij in Tsjechië is behandeld in strijd met artikel 3 EVRM en verweerder daardoor niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en daar nader onderzoek naar moet doen. Deze beroepsgrond slaagt niet omdat eiser met gegevens over zijn medische conditie zijn verklaringen niet kan onderbouwen. Er is geen sprake van forensisch medisch onderzoek waarin het causale verband tussen de door eiser gestelde gebeurtenissen en de waargenomen letsels en psychische klachten is onderzocht. Verweerder heeft dit in zijn reactie op deze stukken ook terecht aangegeven. Verweerder heeft overigens terecht aangegeven dat er geen indicaties zijn dat Nederland het aangewezen land is om de medische problematiek van eiser te behandelen. Ook is niet onderbouwd of gebleken dat eiser in Tsjechië na overdracht geen toegang zal hebben tot medische voorzieningen of dat deze voorzieningen kwalitatief niet voldoen. Verweerder heeft voorts terecht gewezen op het zogenoemde C.K.-kader en vastgesteld dat eiser thans in Nederland geen behandeling ondergaat. De rechtbank ziet dan ook geen mogelijkheid om verweerder op te dragen advies over de (gevolgen van de) overdracht aan het BMA te vragen. Het BMA geeft immers advies op basis van objectieve gegevens die de behandelaar van de vreemdeling verstrekt en juist die gegevens ontbreken. De rechtbank heeft kennis genomen van de medische stukken en heeft ter zitting waargenomen dat eiser zeer bang is. Eiser heeft ter zitting vooral geuit te vrezen om terug te moeten keren naar Turkije en ook dit blijkt uit zijn medische stukken. Op grond van de verantwoordelijkheidscriteria van de Dublinverordening is verweerder echter niet verplicht om de asielaanvraag van eiser te behandelen en verweerder heeft genoegzaam gemotiveerd waarom hij dit ook niet onverplicht zal doen. Dit betekent dat de rechtbank de overdracht aan Tsjechië niet zal verbieden en verweerder bevoegd is om de feitelijke overdracht te gaan regelen.
14. Het beroep is ongegrond zodat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestaat.