ECLI:NL:RBDHA:2023:15349

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.21837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens onvoldoende bewijs van vervolging door Ogboni Fraternity

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die op 14 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, werd op 6 juli 2023 geconfronteerd met een afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank behandelde de zaak op 3 oktober 2023, waarbij de eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de verklaringen van de eiser over zijn problemen met de Ogboni Fraternity summier en tegenstrijdig zijn. De eiser stelde dat hij na het overlijden van zijn stiefvader werd benaderd door leden van de Ogboni Fraternity om lid te worden, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris deze verklaringen niet geloofwaardig heeft hoeven achten. De rechtbank wijst op verschillende inconsistenties in de verklaringen van de eiser, zoals de timing van de benadering door de Ogboni Fraternity en de details van zijn ontvoering.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de staatssecretaris de asielaanvraag van de eiser terecht heeft afgewezen als ongegrond. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 11 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21837

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 14 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 6 juli 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Na het overlijden van eisers vader, eiser was toen 15 jaar oud, is zijn moeder hertrouwd met een man die politicus was en lid bleek te zijn van de Ogboni Fraternity. Zijn stiefvader heeft eiser rond zijn 19e leeftijd meegenomen naar een vergadering van dit genootschap waar iemand, kennelijk ten voorbeeld voor de leden, gedood werd omdat hij informatie over de Ogboni Fraternity naar buiten zou hebben willen brengen. Een maand na het overlijden van eisers stiefvader hebben leden van de Ogboni Fraternity eiser thuis bezocht en geprobeerd hem te dwingen lid te worden van de Ogboni Fraternity om zo de positie van zijn stiefvader over te nemen. Eiser heeft dit geweigerd en is naar de markt gevlucht. Daar hebben leden hem gevonden en ontvoerd. Na drie dagen te zijn vastgehouden wist eiser met de hulp van een hem onbekende vrouw te ontsnappen. Op aanraden van de vrouw heeft eiser, met de hulp van een man die hij ontmoette in Agbor, Nigeria vervolgens verlaten.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen met de Ogboni Fraternity.
4.1.
De staatssecretaris heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Het tweede relevante element wordt door de staatssecretaris niet gevolgd. De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat de verklaringen van eiser over zijn problemen met de Ogboni Fraternity summier zijn en verschillende tegenstrijdigheden bevatten. Zo heeft eiser verklaard dat algemeen bekend was dat zijn stiefvader lid was van de Ogboni Fraternity maar tegelijkertijd aangegeven dat hij dit voor eiser en zijn moeder geheim wilde houden. Dat het lidmaatschap algemeen bekend was valt bovendien niet te rijmen met de informatie uit openbare bronnen dat de Ogboni Fraternity een geheim genootschap is waarvan niemand weet wie de leden zijn. Eiser is met deze tegenstrijdigheid geconfronteerd en komt ten slotte met de verklaring dat het lidmaatschap bekend was bij overige leden. Dit is echter niet wat eiser eerder verklaarde. In de correcties en aanvullingen wordt aangegeven dat het lidmaatschap wel geheim was en anderen het niet wisten. De staatssecretaris volgt dit niet nu het hem onwaarschijnlijk voorkomt dat eiser zich in zijn verklaringen zo vaak heeft vergist. Voorts weet eiser niet te verklaren waarom de leden van Ogboni Fraternity hem pas een maand na het overlijden van zijn stiefvader en daarmee zeven maanden na het bijwonen van de vergadering kwamen opzoeken en dat terwijl ze volgens eiser veel behoefte hadden aan nieuwe leden. Daarnaast is de staatssecretaris uit openbare bronnen gebleken dat de Obgoni Fraternity voornamelijk ouderen werft. Dat men, zoals eiser aangeeft, hem benaderde om zijn oom op te volgen, wordt niet waarschijnlijk geacht nu kinderen pas op de leeftijd van 21 jaar een overleden ouder kunnen opvolgen terwijl eiser destijds 19 jaar oud was. Ook is de staatssecretaris van mening dat eiser zeer summier heeft verklaard over de ontvoering en de gestelde vrijlating door een hem onbekende vrouw. Desgevraagd weet eiser beide gebeurtenis niet nader toe te lichten. Ook zijn verklaringen over de man in Agbor zijn summier te noemen. Zo weet eiser niet hoe de man heet terwijl hij een week in diens huis verbleven heeft en weet hij daar geen verklaring voor te geven. Ook verklaart eiser wisselend over de manier waarop hij Nigeria heeft verlaten. Eerst geeft hij aan dat hij het land uit gesmokkeld is en vervolgens verklaard hij dat hij alleen door de man uit Agbor is geholpen.
Beroepsgronden
5. Eiser heeft in zijn gronden van beroep allereerst een gedeelte van zijn zienswijze herhaald. Voorts betoogt eiser onder verwijzing naar deze zienswijze dat de door de staatssecretaris genoemde tegenstrijdigheden in relaas met de correcties en aanvullingen zijn komen te vervallen. Eiser heeft nooit verklaard dat het algemeen bekend was dat zijn stiefvader lid was van de Ogboni Fraternity. Tijdens het gehoor zijn hierover uitsluitend gesloten vragen gesteld en dat heeft bij eiser verwarrend gewekt. Pas tijdens de bespreking van het gehoor is gebleken dat eiser de vragen niet goed had begrepen en zijn de omissies in de correcties en aanvullingen gecorrigeerd waardoor de ongeloofwaardigheden zijn weggenomen. De staatssecretaris dient deze correcties en aanvullingen mee te nemen in zijn besluitvorming. Daarnaast is eiser van mening dat van hem niet gevergd kan worden dat hij meer informatie geeft over zijn rekrutering of over de Ogboni Fraternity als organisatie. Het is een geheim genootschap wat logisch maakt dat er bij een rekruteringsgesprek weinig informatie wordt gegeven. Ook de aangehaalde bronnen maken dit duidelijk. Voorts wordt eiser ten onrechte tegengeworpen dat hij reeds op zijn 19de werd benaderd om lid te worden. De stiefvader van eiser had hem verplicht zijn positie over te nemen maar hoe dit vervolgens in zijn werk gaat is onduidelijk. Dat eiser werd benaderd toen hij 19 jaar was wil niet zeggen dat hij op dat moment lid zou moeten worden. Wel blijkt uit de bronnen dat een kind dat weigert lid te worden of de Ogboni Fraternity wil verlaten daarvan consequenties kan ondervinden. Eiser wordt eveneens ten onrechte tegengeworpen dat hij niet meer kan verklaren over de ontvoering en de vrijlating. Het is inherent aan deze gebeurtenissen dat ze snel en zo geheimzinnig mogelijk gebeuren. De ontvoerders wilden niet herkent worden en ook voor de vrouw was er geen aanleiding om eiser iets over zichzelf te vertellen.
Ten slotte stelt eiser zich op het standpunt dat de aangehaalde bronnen zijn asielrelaas ondersteunen. Er kan sprake zijn van een verplicht lidmaatschap zoals in de situatie van eiser en ernstige consequenties als men geen lid wil worden of wil uittreden. Dat de gegeven achtergrondinformatie niet allemaal betrekking op eisers situatie heeft, maakt niet dat zij geen volledig beeld schetst over het functioneren van de Ogboni Fraternity waarin het relaas van eiser goed past.
Beoordeling
6. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dreigende schending van artikel 3 van het EVRM omdat de staatssecretaris de door eiser gestelde problemen met de Ogboni Fraternity niet geloofwaardig heeft hoeven achten.
6.1.
Daartoe overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris gevolgd kan worden in diens standpunt dat de verklaringen van eiser over deze problemen summier en tegenstrijdig zijn. Tegenstrijdig zijn eisers verklaringen over het al of niet bekend zijn van het lidmaatschap van zijn stiefvader. Zoals de staatssecretaris aangeeft heeft eiser eerst verklaard dat landelijk bekend was dat zijn stiefvader lid was en dat alleen zijn moeder en hij hiervan niet op de hoogte waren om later, na hierover bevraagd te zijn, te verklaren dat alleen de medeleden van zijn stiefvader wisten van zijn lidmaatschap. In de correcties en aanvullingen is in reactie hierop aangegeven dat eiser, als gevolg van de vraagstelling, anders heeft verklaard dat hij bedoelde. Dit heeft de staatssecretaris niet hoeven volgen nu, zoals de staatssecretaris ook aangeeft, het niet waarschijnlijk is dat eiser meerdere malen het tegenovergestelde heeft verklaard van wat hij bedoelde.
6.2.
Eisers stelling dat de staatssecretaris ten onrechte de correcties en aanvullingen niet bij de beoordeling heeft betrokken, volgt de rechtbank niet. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat de staatssecretaris niet zonder meer wijzigingen of aanvullingen die naar voren worden gebracht in de correcties en aanvullingen hoeft over te nemen. [1] De staatssecretaris hoeft dit alleen te doen indien eiser een deugdelijke verklaring geeft voor het feit dat hij essentiële punten van zijn relaas wijzigt of pas in de correcties en aanvullingen naar voren brengt. Daarbij volgt de rechtbank evenmin eisers betoog dat het gehoor niet zorgvuldig zou zijn afgenomen. Uit het verslag van het nader gehoor is de rechtbank gebleken dat is doorgevraagd als er punten onduidelijk bleven en dat eiser voldoende zijn verhaal heeft kunnen doen. Ook is hem bij herhaling gevraagd of hij zich kon vinden in de door de contactambtenaar gegeven samenvatting en heeft hij meermaals aangegeven dat hij de tolk goed kon verstaan. In de correcties op dit nader gehoor, die overigens vrij summier zijn, is evenmin aangegeven dat er communicatieproblemen waren.
6.3.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser onvoldoende heeft weten te verklaren over het rekruteringsgesprek. De Ogboni Fraternity is weliswaar een geheime organisatie maar eiser heeft tevens aangegeven dat ze behoefte hadden aan nieuwe leden. Onwaarschijnlijk is dat men eiser tijdens het gesprek niet meer verteld heeft over wat er van hem verwacht werd. Bovendien heeft eiser niet weten te verklaren waarom hij reeds op zijn 19de werd benaderd terwijl mannen pas vanaf hun 21ste lid kunnen worden volgens de openbare bronnen. Dit geldt ook als zij een familielid opvolgen.
6.4.
De staatssecretaris heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat de verklaringen van eiser over de ontvoering, de bevrijding door de vrouw en de hulp van de man te summier zijn. Nu het wezenlijke elementen van zijn relaas betreft mocht de staatssecretaris verwachten dat eiser hierover uitgebreider en vooral gedetailleerder kon verklaren. Over de ontvoering weet eiser slechts te melden dat het op deze niet nader aan te duiden dag op de markt plaatsvond door een onbekend aantal onherkenbare mannen die met een bus kwamen. Ook de verklaringen over de bevrijding door de vrouw zijn dermate summier dat volledig onduidelijk is gebleven hoe en waarom zij eiser heeft bevrijd. Dit geldt nog in meerdere mate voor de hulp die eiser ontving van de man in Agbor. Nu eiser, zoals hij stelt, een week lang bij hem verbleven heeft, valt niet te volgen dat hij de naam van de man nooit geweten heeft en niet weet waarom de man hem geholpen heeft.
6.5.
Ten slotte heeft eiser gesteld dat zijn relaas aansluit bij hetgeen uit de openbare bronnen over de Ogboni Fraternity bekend is. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze grond reeds niet slagen omdat, zoals uit het voorgaande volgt, de staatssecretaris het relaas van eiser niet aannemelijk heeft hoeven achten.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser kunnen afwijzen als ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3460.