201806701/1/V2.
Datum uitspraak: 15 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1. [de vreemdeling],
2. de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 7 augustus 2018 in zaak nr. NL17.5286 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover nu van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 7 augustus 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.N. van der Voet, advocaat te Delft, en de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het hoger beroep van de staatssecretaris
1. In de eerste grief klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de in het rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (hierna: het iMMO) van 2 maart 2018 opgenomen samenvatting blijkt dat de beperking van het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren invloed heeft gehad op het gehele asielrelaas. Een dergelijke samenvatting wordt blijkens de bijgevoegde leeswijzer immers altijd gegeven, zodat in een individueel geval daarmee geen antwoord wordt gegeven op de vraag op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad.
1.1. De grief slaagt.
2. Als tweede grief komt de staatssecretaris op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij naar aanleiding van het iMMO-rapport nader medisch onderzoek moet doen naar de oorzaak van de problematiek van de vreemdeling. Hij wijst erop dat hij in het voornemen en het besluit uitgebreid heeft toegelicht waarom het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig is en dat de rechtbank dit bij haar oordeel had moeten betrekken.
2.1. Uit de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2085, volgt dat het bij het beantwoorden van de vraag of een iMMO-rapport tot nader medisch onderzoek verplicht, onder meer van belang is in hoeverre de vreemdeling tijdens de gehoren bevreemdingwekkend, vaag, of tegenstrijdig heeft verklaard over het deel van het asielrelaas dat hij met het iMMO-rapport heeft willen staven. Gelet hierop had de rechtbank moeten ingaan op de geloofwaardigheidsbeoordeling door de staatssecretaris en de daartegen gerichte beroepsgronden van de vreemdeling, alvorens zij kon beoordelen of het iMMO-rapport noopt tot nader medisch onderzoek. Nu zij dit niet heeft gedaan, heeft zij ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris nader medisch onderzoek moet doen naar de oorzaak van de problematiek van de vreemdeling. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4234. 2.2. De grief slaagt.
3. Het hoger beroep van de staatssecretaris is gegrond. Wat in de derde grief is aangevoerd, hoeft niet te worden besproken.
Het hoger beroep van de vreemdeling
4. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
5. Het hoger beroep van de vreemdeling is ongegrond.
Conclusie hoger beroepen
6. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
Het beroep
7. De vreemdeling klaagt dat de staatssecretaris niet heeft onderkend dat er communicatieproblemen waren in het aanmeldgehoor en het nader gehoor, omdat de staatssecretaris geen gebruik heeft gemaakt van registertolken.
7.1. De staatssecretaris heeft in de verslagen van het aanmeldgehoor en het nader gehoor schriftelijk vermeld dat hij geen gebruik heeft gemaakt van een registertolk, omdat hij niet tijdig over een registertolk kon beschikken. In het verweerschrift in beroep heeft hij hieraan toegevoegd dat dit het gevolg was van een hoge instroom. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit het verloop van de desbetreffende gehoren niet blijkt dat er sprake was van communicatieproblemen en dat hij dus terecht is uitgegaan van de inhoud van die gehoren.
7.2. De beroepsgrond faalt.
8. In zijn overige beroepsgronden klaagt de vreemdeling dat de staatssecretaris zijn asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Hij betoogt, onder verwijzing naar een rapport van Human Rights Watch van april 2014, dat de gewelddadigheden bij de protesten in Soedan pas werkelijk zijn losgebarsten op 25 september 2013 en dat de staatssecretaris zich daarom ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het ongerijmd is dat hij die dag naar zijn werk is gegaan. De vreemdeling betoogt verder dat hij door zijn medische toestand en het traumatische en chaotische karakter van zijn ervaringen niet goed over zijn asielrelaas heeft kunnen verklaren, dat de staatssecretaris heeft verzuimd om de correcties en aanvullingen op de gehoren bij de geloofwaardigheidsbeoordeling te betrekken, en dat de staatssecretaris in het door de vreemdeling overgelegde medisch steunbewijs aanleiding had moeten zien om nader medisch onderzoek te laten doen naar de oorzaak van zijn medische problematiek.
8.1. Het beroep op het rapport van Human Rights Watch slaagt niet. Hoewel daaruit blijkt dat 25 en 27 september 2013 de gewelddadigste dagen waren gedurende de protesten in Soedan, blijkt daaruit ook dat de Soedanese regering reeds op 23 september 2013 op gewelddadige wijze ingreep met gewapende politie-eenheden, het leger, de veiligheidsdiensten en milities. Op 24 september 2013 werd er met scherpe munitie geschoten op vreedzame betogers. De staatssecretaris heeft deze feiten genoemd in het besluit en in het verweerschrift in beroep, en zich op basis daarvan niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet kan worden gevolgd in zijn betoog dat het niet onlogisch is dat hij pas op 25 september 2013 besefte hoe ernstig de situatie was.
8.2. De staatssecretaris is verder niet ten onrechte uitgegaan van wat de vreemdeling in de gehoren heeft verklaard. Zoals hiervoor, onder 1, is overwogen en blijkt uit het advies van het FMMU van 2 juli 2016, vormden de medische klachten van de vreemdeling geen beperkingen die hem hinderden bij het verklaren (zie de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2085). Het beroep van de vreemdeling op het chaotische karakter van zijn ervaringen kan hem niet baten, alleen al omdat juist de geloofwaardigheid van die ervaringen ter discussie staat. 8.3. Het betoog dat de staatssecretaris geen rekening heeft gehouden met de correcties en aanvullingen op de gehoren, faalt ook. Uit de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2538, volgt immers dat van de vreemdeling een deugdelijke verklaring kan worden verwacht voor het feit dat hij essentiële punten van zijn asielrelaas pas in de correcties en aanvullingen correct naar voren heeft gebracht. Een dergelijke verklaring geeft de vreemdeling niet. 8.4. Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling er niet in is geslaagd om zijn asielrelaas aan de hand van zijn verklaringen aannemelijk te maken. Nu de vreemdeling, zoals de staatssecretaris terecht opmerkt, naast zijn eigen verklaringen en het iMMO-rapport geen ander bewijsmateriaal heeft overgelegd ter staving van zijn asielrelaas, betoogt de staatssecretaris terecht dat het in het iMMO-rapport gegeven medisch steunbewijs hem niet noodzaakt tot het laten doen van nader medisch onderzoek naar de oorzaak van de medische problematiek van de vreemdeling.
8.5. De beroepsgronden falen.
9. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 7 augustus 2018 in zaak nr. NL17.5286;
IV. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Van Eck w.g. Yildiz
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2019
594-894.