ECLI:NL:RBDHA:2023:15369
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen ongegrondverklaring verblijfsrecht en toerekenbaarheid termijnoverschrijding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hebben bezwaar gemaakt tegen de ongegrondverklaring van hun verzoek om een verblijfsvergunning, waarbij een onderbreking in hun verblijfsrecht aan de orde was. Het bestreden besluit, gedateerd op 7 april 2023, verklaarde het bezwaar kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep behandeld in Breda, waar de eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder, mr. K. Kanters.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 26 van de Vreemdelingenwet de verblijfsvergunning wordt verleend vanaf de dag waarop de vreemdeling aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan de dag van ontvangst van de aanvraag. In dit geval was de aanvraag 37 dagen te laat ingediend, wat toerekenbaar was aan eisers. De rechtbank stelt vast dat er een herinneringsbrief was verstuurd en dat er een telefoongesprek had plaatsgevonden waarin werd bevestigd dat schriftelijke indiening mogelijk was. De rechtbank concludeert dat het niet tijdig indienen van de aanvraag aan eisers kan worden toegerekend.
Daarnaast wordt de vraag behandeld of het besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de naturalisatieprocedure langer kan duren, er een termijn voor naturalisatie is en dat de toerekening van de termijnoverschrijding niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank ziet geen aanleiding om van de bestaande jurisprudentie af te wijken. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelt dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 oktober 2023.