ECLI:NL:RBDHA:2023:15370

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.20472
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, had op 17 mei 2023 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van zijn verzoek. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat eiser eerder op 19 augustus 2020 in Zwitserland een verzoek om internationale bescherming had ingediend. Nederland had op 6 juni 2023 de autoriteiten van Zwitserland verzocht om eiser terug te nemen, wat op 13 juni 2023 door Zwitserland werd geaccepteerd.

Eiser voerde aan dat hij slechts tien dagen in Zwitserland had verbleven en dat hij zijn asielaanvraag daar had ingetrokken, waardoor Nederland verantwoordelijk zou zijn voor zijn asielaanvraag. De rechtbank overwoog dat volgens artikel 13 van de Dublinverordening de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een asielverzoek bij de lidstaat ligt waar de vreemdeling illegaal de grens heeft overschreden. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij zijn asielaanvraag in Zwitserland had ingetrokken voordat de procedure tot vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat was afgerond.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen als griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20472

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

V-nummer: [nummer], eiser
(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 17 mei 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid van de Vw. [1] Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 19 augustus 2020 in Zwitserland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft daarom op 6 juni 2023 de autoriteiten van Zwitserland verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b van de Dublinverordening. [2] Op 13 juni 2023 zijn de autoriteiten van Zwitserland hiermee akkoord gegaan op grond van artikel 18, eerste lid en onder c, van de Dublinverordening.
3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert daartegen het volgende aan. Eiser stelt dat hij hooguit tien dagen in Zwitserland heeft verbleven. Hij stelt daarna zijn asielaanvraag te hebben ingetrokken. Eiser beroept zich op artikel 13 van de Dublinverordening en de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 april 2019 [3] , H. en R. tegen Nederland en de uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2019. [4] Hieruit volgt dat een vreemdeling die in een lidstaat asiel aanvraagt en vervolgens doorreist naar een andere lidstaat, die lidstaat verantwoordelijk is als de vreemdeling in de eerste lidstaat zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Eiser stelt dat gelet daarop Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening bepaalt (samengevat) dat wanneer is vastgesteld dat een verzoeker op illegale wijze de grens van een lidstaat heeft overschreden, de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek berust bij die lidstaat. Deze verantwoordelijkheid eindigt twaalf maanden na de datum waarop de illegale grensoverschrijding heeft plaatsgevonden. Artikel 13 valt onder hoofdstuk III van de Dublinverordening. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 april 2019 in de zaken H. en R. tegen Nederland, volgt (samengevat) dat als een vreemdeling eerst in de ene lidstaat een asielverzoek indient, doorreist naar een andere lidstaat en daar opnieuw een asielverzoek indient, hij in die andere lidstaat niet in een rechtsmiddel tegen een overdrachtsbesluit een beroep kan doen op een criterium uit hoofdstuk III van de Dublinverordening. Op deze hoofdregel bestaat blijkens deze rechtspraak een uitzondering in het geval een situatie als bedoeld in artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening aan de orde is. Voor een beroep op artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening is echter vereist dat de vreemdeling zijn asielaanvraag in de aangezochte lidstaat (impliciet) heeft ingetrokken voordat de procedure voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is afgerond. Het is aan de vreemdeling om - indien hij van mening is dat die situatie zich voordoet - informatie te verstrekken aan verweerder waaruit duidelijk blijkt dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.
5. In geschil is de vraag of uit de grond waarop de Zwitserse autoriteiten het claimverzoek hebben geaccepteerd blijkt dat eiser zijn asielaanvraag heeft ingetrokken waardoor sprake is van bovengenoemde uitzondering, zodat in het geval van eiser Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat een uitzondering als bedoeld in artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening zich hier voordoet. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn asielaanvraag in Zwitserland heeft ingetrokken voordat de procedure in Zwitserland tot vaststelling van de op grond van de Dublinverordening voor die aanvraag verantwoordelijke lidstaat was afgerond. De rechtbank betrekt daarbij dat eiser tijdens het aanmeldgehoor niet heeft verklaard dat hij zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Voor het eerst in de zienswijze meldt eiser dat hij – naar eigen zeggen – kennelijk zijn asielaanvraag tijdens zijn verblijf in Zwitserland heeft ingetrokken. Eiser wijst er zelf op dat hij dat slechts ontleent aan het gegeven dat Zwitserland het claimverzoek heeft geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid en onder c, van de Dublinverordening. Weliswaar volgt uit dat artikel dat de asielaanvraag van eiser in Zwitserland is ingetrokken, maar daaruit blijkt geenszins dat dat is gebeurd voordat de Zwitserse autoriteiten de procedure tot vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat hadden afgerond.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag van bekendmaking. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.ECLI:EU:C:2019:280.