Op 12 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker, geboren op een onbekende datum en van Congolese nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen een besluit van 8 maart 2023, waarin de aanvraag van de verzoeker om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 werd afgewezen. De verzoeker heeft op 9 maart 2023 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat uitzetting achterwege zou blijven totdat op het bezwaar was beslist.
In de procedure heeft de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op 3 oktober 2023 aan de rechtbank laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft, in overeenstemming met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, geoordeeld dat er onverwijlde spoed vereist is, gelet op de betrokken belangen. Aangezien de verweerder zich niet verzet tegen de toewijzing en er geen beletselen zijn om deze toe te wijzen, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek toe te wijzen.
De voorzieningenrechter heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting van de verzoeker totdat op het bezwaar is beslist. Daarnaast is de verweerder veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 837,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.