ECLI:NL:RBDHA:2023:1567

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
SGR 21/4022
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beëindiging ZW-uitkering wegens vermeende medische beperkingen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiser, die als lasser werkte, had zich op 6 juni 2019 ziek gemeld en ontving vanaf 14 oktober 2019 een ZW-uitkering. Verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft in een besluit van 28 september 2020 meegedeeld dat eiser per 29 oktober 2020 geen recht meer had op de uitkering, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 3 mei 2021.

De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Verweerder was niet aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en aanvullende rapporten van arbeidsdeskundigen ontvangen. Eiser voerde aan dat er meer beperkingen waren dan door verweerder aangenomen, en dat de geduide functies niet geschikt voor hem waren. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de medische rapporten van de (verzekerings)artsen zorgvuldig waren en geen tegenstrijdigheden vertoonden. Eiser heeft niet met voldoende bewijs aangetoond dat er meer beperkingen waren dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) was opgenomen.

De rechtbank heeft ook de geschiktheid van de geduide functies beoordeeld en vastgesteld dat de functies textielproductenmaker en productiemedewerker industrie niet in strijd waren met de aangenomen beperkingen. Eiser's argumenten over de geschiktheid van deze functies werden door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht de periodes met een lagere urenomvang had meegenomen in de berekening van het maatmaninkomen, gezien de aard van het werk als uitzendkracht. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4022

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. W.A. Timmer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

In het besluit van 28 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij met ingang van 29 oktober 2020 geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW), omdat hij meer dan 65 % kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
In het besluit van 3 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, vergezeld van een Russische tolk en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich, zonder bericht van verhindering, niet ter zitting laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst en verweerder verzocht te reageren op een aantal vragen van de rechtbank.
De rechtbank heeft op 6 oktober 2022 een aanvullend rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 30 september 2022 ontvangen. De reactie van eiser daarop is op 7 november 2022 ontvangen. Vervolgens heeft de rechtbank op 15 december 2022 een nader rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 13 december 2022 ontvangen.
Nadat geen van partijen te kennen heeft gegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure
1.1
Eiser was laatstelijk werkzaam als lasser voor gemiddeld 38,08 uur per week. Op 6 juni 2019 heeft hij zich ziek gemeld. Omdat zijn dienstverband eindigde op 14 oktober 2019, is aan hem per die datum een ZW-uitkering toegekend.
1.2
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling is eiser op 19 augustus 2020 door de primaire arts gezien op een spreekuur. Deze arts heeft de bevindingen van het spreekuur neergelegd in het rapport van 28 augustus 2020, dat getoetst en akkoord is bevonden door de verzekeringsarts. In het rapport is vermeld dat eiser herstellende is van een medische aandoening waardoor hij nog beperkingen heeft in het statisch/dynamisch functioneren, onder andere in het gebruik van de linkerarm. De maatgevende arbeid is daarom niet passend. De beperkingen van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 28 augustus 2020.
1.3
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens een onderzoek verricht en de bevindingen daarvan neergelegd in het rapport van 25 september 2020. De arbeidsdeskundige heeft de volgende functies voor eiser geselecteerd: textielproductenmaker, productiemedewerker industrie, monteur printplaten, besteller post/pakketten (auto) en assemblage medewerker elektrotechnische producten. De arbeidsdeskundige concludeert dat eiser in de geduide functies meer dan 65 % van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
1.4
Naar aanleiding van eisers bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) in het rapport van 31 maart 2021 de belastbaarheid van eiser heroverwogen. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de FML van 28 augustus 2020 de mogelijkheden van eiser juist weergeeft.
1.5
De arbeidsdeskundige b&b heeft naar aanleiding van eisers bezwaar een herbeoordeling verricht en de bevindingen neergelegd in het rapport van 3 mei 2021. De arbeidsdeskundige b&b concludeert dat er geen aanleiding is om af te wijken van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Standpunt van eiser
2. Eiser voert aan dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom niet meer beperkingen aangenomen dienen te worden. De druk op de borst heeft bijvoorbeeld ten onrechte geen rol gespeeld en ook is geen waarde gehecht aan de wisselende suikergehaltes. Bovendien is een aantal van de geduide functies niet geschikt en lijkt het maatmaninkomen niet te kloppen omdat tijdvakken zijn meegenomen die niet maatgevend zijn.
Beoordeling door de rechtbank
De medische beoordeling
3. Verweerder heeft de besluiten gebaseerd op rapporten van (verzekerings)artsen en arbeidsdeskundigen. Verweerder mag die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten dan:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten; en
- voldoende begrijpelijk zijn.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding om de medische bevindingen van de (verzekerings)artsen onzorgvuldig te achten. Uit de betreffende rapporten blijkt dat eiser zowel door de primaire arts als door de verzekeringsarts b&b is gezien op een spreekuur. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b alle klachten van eiser en de in bezwaar ingebrachte informatie bij de oordeelsvorming betrokken.
5. Volgens eiser zijn er ten onrechte geen beperkingen aangenomen ten aanzien van het gebruik van de handen wegens de pijn, de tintelingen en het dove gevoel die hij ervaart aan de linkerhand en -arm. In het rapport van de verzekeringsarts b&b is vermeld dat er geen reden is voor aanvullende beperkingen qua gebruik van hand en vingers en dat alle grepen goed mogelijk zijn. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd waarom het oordeel van de verzekeringsarts b&b niet gevolgd kan worden. De rechtbank ziet in dit standpunt van eiser dan ook geen aanleiding tot het aannemen van meer beperkingen. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat het oordeel van de verzekeringsarts b&b ten aanzien van de rugklachten haaks staat op de informatie van de huisarts. Uit de informatie van de huisarts volgt geen medisch objectiveerbaar oordeel ten aanzien van de rugklachten. De verzekeringsarts b&b erkent bovendien dat er sprake is van rugklachten en geeft aan dat de al aanwezige beperkingen in de FML hiervoor passend zijn. Ten aanzien van de gestelde klachten van druk op de borst tijdens de eerste hoorzitting in bezwaar, overweegt de rechtbank dat uit de medische informatie in het dossier en de onderzoeken bij de (verzekerings)artsen niet is gebleken dat bij eiser sprake is van cardiale problematiek. De druk op de borst is dan ook niet medisch te objectiveren. Gelet hierop heeft de rechtbank dan ook geen aanwijzingen om de conclusies van de (verzekerings)artsen niet juist te achten.
De arbeidsdeskundige beoordeling
6. Eiser voert aan dat hij niet geschikt is voor de functies textielproductenmaker en productiemedewerker industrie, omdat deze functies de beperking ten aanzien van reiken overschrijden. Daarnaast moet in de functie van productiemedewerker industrie Engels gelezen worden en eiser kan dat niet. De rechtbank overweegt dat in de FML alleen een beperking ten aanzien van frequent reiken tijdens het werk voor de linkerzijde is aangenomen. De rechterzijde is niet beperkt geacht. Het reiken van de rechterzijde levert dan ook geen overschrijding op in de functies textielproductenmaker en productiemedewerker industrie. Wat betreft het Engels examen dat afgenomen dient te worden in de functie productiemedewerker industrie, volgt uit het rapport van de arbeidsdeskundige b&b dat voorafgaand aan het examen een 3,5 tot 4 dagen durende cursus plaatsvindt. Gelet daarop en op het feit dat eiser geen cognitieve beperkingen heeft, acht de rechtbank aannemelijk dat eiser dit examen zou kunnen afleggen.
7.1
Eiser betoogt verder dat hij niet geschikt is voor de functie textielproductenmaker, omdat deze functie de beperking ten aanzien van knijp- en grijpkracht overschrijdt. De rechtbank heeft verweerder verzocht deze overschrijding nader te motiveren.
7.2
De arbeidsdeskundige b&b heeft de overschrijding nader gemotiveerd in het rapport van 30 september 2022. Volgens de arbeidskundig analist is bij het doorvoeren van de delen stof en leer wel wat kracht nodig, maar niet heel veel. De delen worden door de machine geleid, waarbij er ook druk gezet wordt op de delen. Dit tevens onder aanwending van het eigen lichaamsgewicht. De arbeidsdeskundige b&b geeft aan dat de belasting in de functie acceptabel is omdat geen sprake is van langdurige, grote knijp-/grijpkracht en dat eiser daarbij ook het eigen lichaamsgewicht kan aanwenden om de spierbelasting vanuit arm, hand en vingers te verminderen.
7.3
In reactie hierop geeft eiser aan dat de functie nog steeds niet geschikt is. Wanneer het lichaamsgewicht wordt gebruikt om de spierbelasting te verminderen, dan zou het lichaam zich moeten buigen. Het valt immers niet in te zien hoe het eigen lichaamsgewicht een rol kan spelen indien men tijdens het doorvoeren van een liggende stof een rechte rug zou kunnen houden. Eiser kan volgens de FML slechts tot vijf minuten achtereen gebogen actief zijn. Daarnaast is de functie ook niet geschikt omdat volgens de FML naast een beperking ten aanzien grote knijp- en grijpkracht ook een beperking is aangenomen voor langdurig aaneengesloten knijp- en grijpkracht uitoefenen. In de FML is namelijk letterlijk vermeld: “de klant kan niet langdurig aaneengesloten knijp/grijpkracht uitoefenen. De klant kan geen grote knijp- of grijpkracht uitoefenen.” Er wordt onderkend dat wel wat kracht nodig is bij het doorvoeren van de delen stof. Het verrichten van naaiwerkzaamheden – waarbij delen stof doorgevoerd worden – maakt 80 % van de functie uit. Onder handelingstempo is nog vermeld: “doorlopend met een tempo aan elkaar stikken van delen leer of stof”. Daarmee wordt langdurig aaneengesloten kracht uitgeoefend.
7.4
De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. Weliswaar wordt door de arbeidsdeskundige b&b onderkend dat wel wat kracht nodig is bij het doorvoeren van de delen stof, maar de arbeidsdeskundige b&b geeft daarbij aan dat de knijp-/grijpkracht niet groot is. In het aanvullend rapport van 13 december 2022 geeft de arbeidsdeskundige b&b aan dat het aanwenden van het eigen lichaamsgewicht een optie is, geen vereiste. Verder geeft de arbeidsdeskundige b&b aan dat het doorvoeren van de op elkaar te stikken delen niet langdurig plaatsvindt, omdat zelf bepaald mag worden wanneer een korte pauze wordt genomen om te vertreden en omdat niet continu sprake is van bediening van de voetpedalen waarmee de machine wordt bediend. Daarnaast merkt de rechtbank op dat eiser niet beperkt is geacht voor het langdurig aaneengesloten uitoefenen van kracht. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de belastbaarheid van eiser ten aanzien van de knijp-/grijpkracht in deze functie niet wordt overschreden.
8. Gelet op hetgeen in 6 en 7.4 is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de geduide functies niet geschikt voor eiser zijn.
9.1
Wat betreft het maatmaninkomen voert eiser aan dat de tijdvakken van 16 juli tot en met 12 augustus 2018 en van 1 januari tot en met 27 januari 2019 ten onrechte zijn meegeteld. In die periodes was geen sprake van de maatgevende urenomvang van 38 uur per week en daarom hadden die periodes buiten beschouwing moeten worden gelaten.
9.2
De rechtbank heeft verweerder verzocht de arbeidsdeskundige b&b hierop te laten reageren. De arbeidsdeskundige b&b geeft in het rapport van 30 september 2022 aan dat in de genoemde periodes sprake was van uitschieters naar beneden van respectievelijk gemiddeld 17,31 uur per week en 28,39 uur per week. Er zijn ook uitschieters naar boven van bijvoorbeeld 42,46 uur per week en 40,62 uur per week. Na navraag heeft de voormalige werkgever bevestigd dat in de genoemde periodes geen sprake was van een bijzondere situatie zoals ziekte of onbetaald verlof. In het rapport van 13 december 2022 heeft de arbeidsdeskundige b&b dit standpunt herhaald en geeft aanvullend aan dat alleen de periodes buiten beschouwing moeten worden gelaten die niet passen binnen zijn arbeidspatroon en die daardoor een vertekend beeld zouden geven van wat hij volgens zijn arbeidspatroon zou hebben gewerkt als hij niet ziek was geworden. Het arbeidspatroon bij een uitzendbureau waar sprake is van een contract van 3 uur per week en waarin naar gelang het werkaanbod wordt gewerkt, kan een onregelmatige urenomvang behelzen.
9.3
Uit de stukken blijkt dat eiser uitzendkracht was en dat hij een contract had voor 3 uur per week. Door eiser is niet weersproken dat het aantal uren dat hij werkzaam was samenhing met het werkaanbod. De rechtbank is van oordeel dat indien een werknemer standaard in wisselende uren werkt, hetgeen bij eiser het geval was, geen aanleiding bestaat om periodes waarin sprake is van uitschieters naar beneden in urenomvang buiten de berekening van het maatmaninkomen te houden. [1] Verweerder heeft dan ook terecht de genoemde periodes meegenomen bij de berekening van het maatmaninkomen.
Conclusie
10. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht en op goede gronden heeft bepaald dat eiser per 29 oktober 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 maart 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:2546, r.o. 3.14.