ECLI:NL:RBDHA:2021:2546

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
20_5813
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, welke door verweerder was afgewezen op basis van een schatting van zijn arbeidsongeschiktheid. Eiser had zich ziek gemeld met pijnklachten aan zijn handen en armen en ontving eerder een Ziektewet-uitkering. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin eiser zijn bezwaar tegen de afwijzing van de WIA-aanvraag had ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zorgvuldig was uitgevoerd. Eiser voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten, maar de rechtbank oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat de door verweerder geduide functies medisch haalbaar waren voor eiser, ondanks zijn klachten. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de WIA-uitkering door verweerder terecht was. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5813

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M.M. Brouwer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. B.M de Wolff).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser per 4 februari 2020 een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 31 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, aangevuld op 16 september 2020, 30 oktober 2020 en 19 januari 2021.
Verweerder heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend en aanvullende stukken van 23 november 2020 en 28 januari 2021.
Het onderzoek ter zitting heeft via skype plaatsgevonden op 8 februari 2021. Aan deze zitting hebben deelgenomen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens heeft aan de zitting deelgenomen de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1.1
Eiser was laatstelijk werkzaam als oproepkracht. Na beëindiging van dat dienstverband is hem aansluitend een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit deze situatie heeft eiser zich op 6 februari 2018 ziek gemeld met pijnklachten aan handen en armen. Aan eiser is per 8 mei 2018 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2
In het kader van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft op 2 januari 2019 een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Verweerder heeft vastgesteld dat eiser per 4 februari 2019 niet meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, zodat eiser recht hield op een ZW-uitkering.
1.3
Op 31 oktober 2019 heeft eiser een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd.
1.4
Bij het primaire besluit is deze aanvraag afgewezen en is bepaald dat eiser per
4 februari 2020 niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan dat besluit liggen de rapportages van de verzekeringsarts van
14 november 2019 en de arbeidsdeskundige van 20 december 2019 ten grondslag. Aan de hand van de door de verzekeringsarts opgestelde FML (van 14 november 2019) heeft de arbeidsdeskundige de functies winkelhulp (sbc-code: 111210), productiemedewerker industrie (sbc-code: 111180) en monteur printplaten (sbc-code: 267051) geduid. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 30,71%.
1.5
Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 juni 2020, 1 oktober 2020 en 23 november 2020 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 juli 2020 en 20 oktober 2020 ten grondslag. Op grond daarvan concludeert verweerder dat de maatmanomvang en het maatmanloon moeten worden aangepast waardoor het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd wordt naar € 33,94%. Omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt blijft, handhaaft verweerder het besluit hem geen WIA-uitkering toe te kennen.
2. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt - voor zover van belang - hierna ingegaan.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
Medische grondslag
3.1
Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de klachten aan zijn handen, rechterschouder en linkerarm. Uit een in beroep overgelegde verklaring van de orthopedisch chirurg van 21 februari 2018 blijkt dat sprake is van klachten van pijn en zwelling aan handen en polsen, osteofyten en mogelijk artrose. In 2008 is eiser aan zijn rechterhand geopereerd, wat geen verbetering van klachten heeft gegeven. In een brief van de huisarts van 25 september 2020 is vermeld dat eiser pijnstilling (tramadol) heeft gekregen. Eiser stelt dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen en een beperking bij werken op onregelmatige tijden, omdat hij vanwege pijn slecht slaapt en dus vermoeid is.
3.2
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts, dat wat tijdens de bezwaarprocedure en op de (via MS Teams op 15 juni 2020 gehouden) hoorzitting aan bod is gekomen en informatie van de behandelend sector, waaronder een brief van de orthopedisch chirurg van 19 juli 2018. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de gronden en de daarbij overgelegde informatie. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft daarmee op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
3.3
Eiser heeft aangevoerd dat hij graag door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gezien en onderzocht had willen worden. De rechtbank overweegt hieromtrent dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 18 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4633), de enkele omstandigheid dat een zelfstandig medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep achterwege is gebleven niet kan leiden tot de conclusie dat reeds daarom sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming in bezwaar. In dit geval is er geen reden om tot onzorgvuldigheid te concluderen, nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig heeft gemotiveerd waarom de door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen recht doen aan de belastbaarheid van eiser. Dat de hoorzitting via MS Teams plaatsvond, maakt de besluitvorming niet onzorgvuldig.
3.4
Wat eiser verder in beroep heeft aangevoerd, geeft geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. In dit verband overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn onder 1.5 bedoelde rapportages afdoende heeft gemotiveerd dat de gestelde beperkingen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) passen bij de bevindingen van het onderzoek en de aanwezige gegevens, uitgaande van de datum in geding 4 februari 2020. Er is toegelicht op welke punten eiseres beperkt wordt geacht. Als gevolg van duidelijke afwijkingen aan de handen wordt aangenomen dat grote krachten op het centrale deel van de handen vermeden dienen te worden. Daarvoor zijn diverse beperkingen aangenomen. Verder waren bij lichamelijk onderzoek door achtereenvolgende (verzekerings)artsen diverse handgrepen normaal uitvoerbaar zonder pijn of beperkingen. Rekening is gehouden met informatie van de behandelend sector van juli 2018. Nadien is eiser niet meer bij een specialist geweest, zodat er geen nieuwe (onderzoeks)gegevens zijn. Er is wel verbetering mogelijk, maar eiser wil niet geopereerd worden. Verder is slechts een deel van de klachten geobjectiveerd. Bij CT-onderzoek zijn osteofyten en artrose van een gewricht (CMC-3) aangetoond, wat de drukpijn aan en bewegingsbeperking van de middelvinger kan verklaren, maar niet de klachten aan overige vingers. Verder bestaat er geen onderbouwing om voor de rechterschouder en linkeronderarm beperkingen aan te nemen. Een urenbeperking is ten slotte terecht niet aan de orde geacht. Weliswaar is in het verleden vanwege het gebruik van Tramadol een urenbeperking (ten aanzien van nachtwerk) aangenomen, maar omdat nu alleen nog paracetamol wordt gebruikt, is dat niet meer nodig. Alle door eiser ingebrachte informatie is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen en vervolgens is gemotiveerd toegelicht dat deze gegevens geen aanleiding geven tot wijzigingen in de FML, omdat daaruit geen informatie volgt waarmee nog geen dan wel onvoldoende rekening was gehouden.
3.5
Eiser heeft de rechtbank verzocht om benoeming van een deskundige, zoals een hand/pols specialist. Dit verzoek wordt opgevat als beroep op het arrest Korošec van 8 oktober 2015 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212). Gelet daarop moet door de rechtbank worden beoordeeld of het oordeel van de verzekeringsartsen van verweerder zorgvuldig is, of sprake is van schending van het beginsel van equality of arms en of het oordeel van de verzekeringsartsen inhoudelijk juist is (ECLI:NL:CRVB:2017:2226). Zoals uit 3.2 volgt, is er geen aanleiding voor het oordeel dat het door de verzekeringsartsen verrichte onderzoek niet zorgvuldig is. Voor wat betreft het aspect van equality of arms, geldt dat niet gesteld of gebleken is dat eiser niet over de financiële middelen beschikt om een advies van een deskundige in te brengen. Bovendien heeft eiser informatie van de behandelend sector ingebracht die door de verzekeringsartsen is beoordeeld, welke beoordeling vervolgens in beroep kan worden getoetst. Van strijd met het beginsel van equality of arms is daarom niet gebleken. Uit 3.4 volgt ten slotte dat er ook geen aanleiding is voor het oordeel dat de inhoudelijke beoordeling niet juist is. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding een deskundige te benoemen.
3.6
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag.
Arbeidskundige grondslag
3.7
Eiser acht de geduide functies niet geschikt, omdat in de FML onvoldoende beperkingen zijn opgenomen.
3.8
Uit wat onder 3.6 is overwogen volgt dat deze grond niet slaagt.
3.9
Eiser voert aan dat de functie met sbc-code 11118 (productiemedewerker industrie) niet geschikt is vanwege de noodzaak Nederlands te kunnen lezen en begrijpen, terwijl eiser slechts zeer beperkte kennis heeft van de Nederlandse taal.
3.1
Volgens vaste rechtspraak moet ook iemand met een beperkte lees- en taalvaardigheid van de Nederlandse taal doorgaans in staat worden geacht om eenvoudige productiematige functies te vervullen (ECLI:NL:CRVB:2020:2064). Deze functie (productiemedewerker industrie) kent een opleidingsniveau 2, wat voltooid basisonderwijs veronderstelt en eventueel enkele jaren vervolgonderwijs zonder diploma. Eiser is sinds 1990 in Nederland. Hij heeft in 1993/1994 een Nederlandse taalcursus gevolgd. Verder heeft hij in zijn land van herkomst (Egypte) basisonderwijs afgerond. Daarnaast heeft hij middelbaar onderwijs gevolgd en gestudeerd zonder dat dit tot een diploma heeft geleid. Uit de functiebeschrijving blijkt dat slechts in beperkte mate een beroep wordt gedaan op de beheersing van de Nederlandse taal. Het betreft een eenvoudige en routinematige functie, waarbij gewerkt wordt onder leiding van een werkplaatschef en waarvan de instructies ook mondeling gegeven kunnen worden. Er is gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat deze functie vanwege voornoemde reden niet geschikt is voor eiser.
3.11
Eiser voert verder aan deze functie niet te kunnen uitoefenen vanwege het vereiste werken met de handen gedurende acht uur per dag en het boven schouderhoogte actief zijn. Eiser acht zich evenmin in staat om de functie van monteur printplaten te verrichten. In deze functie wordt voortdurend met de handen gewerkt en is bovendien sprake van deadlines en productiepieken.
3.12
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na dossierstudie bij rapport van
20 oktober 2020 inzichtelijk toegelicht dat deze functies voor eiser medisch haalbaar zijn. Uitgaande van de juistheid van de door verweerder vastgestelde beperkingen in de FML van 14 november 2019 zijn er ook overigens geen aanknopingspunten dat de geduide functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor eiser. Dit is in voormelde rapportage voldoende inzichtelijk gemotiveerd.
3.13
Eiser voert voorts aan dat het maatmanloon onjuist is vastgesteld. Eiser stelt dat uitsluitend rekening zou moeten worden gehouden met loongegevens vanaf januari 2017, omdat zijn inkomsten als oproepkracht in de periode van 7 november 2016 tot 1 januari 2017 fors afwijkend zijn. Gelet op artikel 7a, derde lid, van het Schattingsbesluit dient die periode volgens eiser niet te worden meegenomen bij de berekening van het maatmanloon.
3.14
Ter zitting is namens eiser verklaard dat hij in voornoemde periode werkzaam was als oproepkracht en dat hij minder loon heeft ontvangen omdat er minder werk voor hem was. Vanaf januari 2017 was er weer meer werk voor eiser. De rechtbank is van oordeel dat indien een werknemer standaard in wisselende uren werkt, hetgeen bij werkzaamheden als oproepkracht het geval is, er geen aanleiding is perioden waarin sprake is van (beduidend) minder inkomsten buiten de referteperiode te houden.
3.15
Geconcludeerd wordt dat het bestreden besluit berust op een juiste arbeidskundige grondslag.
3.16
Het bovenstaande betekent dat verweerder de aanvraag van eisers om een WIA-uitkering terecht heeft afgewezen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2021.
De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.