ECLI:NL:RBDHA:2023:15677

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
23/579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van rechtsbijstandskosten na intrekking toevoeging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2023, in de zaak tussen eiseres en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder tot vordering van rechtsbijstandskosten beoordeeld. Eiseres had eerder een toevoeging voor rechtsbijstand ontvangen, maar deze werd op 7 november 2019 ingetrokken omdat zij op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak een vordering had die het heffingsvrij vermogen overschreed. Verweerder vorderde vervolgens een bedrag van € 12.514,14 aan uitgekeerde rechtsbijstandsvergoeding terug van eiseres.

De rechtbank had eerder een besluit van verweerder vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen met inachtneming van de draagkracht van eiseres en de kosten van rechtsbijstand. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, waarbij hij concludeerde dat er geen zwaarwegende omstandigheden waren die zouden moeten leiden tot het afzien van de terugvordering.

Eiseres betoogde dat de kosten van rechtsbijstand de financiële resultaten overstegen en dat de invordering ernstige gevolgen voor haar zou hebben, vooral gezien haar zorg voor twee minderjarige kinderen en haar beperkte inkomen. Verweerder daarentegen stelde dat eiseres voldoende financiële ruimte had om de vordering te voldoen en dat de lage woonlasten van eiseres in de beoordeling waren meegenomen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder zorgvuldig had gehandeld en dat er onvoldoende bewijs was dat zich zwaarwegende omstandigheden voordeden die de vordering oninbaar zouden maken. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en het bestreden besluit bleef in stand. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/579

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. E.R. van Dijk),
en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Luursema),

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen het besluit van verweerder tot vordering van rechtsbijstandskosten.
1.1.
Een eerder besluit op het bezwaar van eiseres werd bij uitspraak van 12 mei 2022 door de rechtbank vernietigd. [1] De rechtbank zag geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien, waarna verweerder op 8 december 2022 een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen (“het bestreden besluit”). In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar op grond van een nieuwe motivering ongegrond verklaard. Eiseres komt daartegen in beroep.
1.2.
Verweerder heeft op 11 april 2023 een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Verweerder heeft eiseres bij besluit van 3 oktober 2016 een toevoeging verleend voor rechtsbijstand door mr. [naam], advocaat in Den Haag, in verband met een echtscheidingskwestie. De kwestie is minnelijk geschikt. Op grond van de schikking is aan eiseres een bedrag van € 50.000,- uitgekeerd. De kosten voor de verleende rechtsbijstand overstegen dit bedrag.
3. Verweerder heeft de toevoeging op 7 november 2019 met terugwerkende kracht ingetrokken op grond van artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), omdat na resultaatsbeoordeling is gebleken dat op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak, eiseres een vordering had met betrekking tot een geldsom ter hoogte van tenminste 50% van het heffingsvrij vermogen. Eiseres heeft hiertegen geen rechtsmiddel ingesteld. Vervolgens heeft verweerder een bedrag van € 12.514,14 aan uitgekeerde rechtsbijstandsvergoeding van eiseres gevorderd.
4. Het geschil tussen partijen draait om de vraag of verweerder op grond van zwaarwegende omstandigheden moet afzien van de vordering van € 12.514,14.
5. In de uitspraak van 12 mei 2022 oordeelde de rechtbank het eerdere besluit op bezwaar in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder had nagelaten de draagkracht van eiseres en de daadwerkelijke kosten van rechtsbijstand te betrekken in de beoordeling van het beroep van eiseres op zwaarwegende omstandigheden. De rechtbank overwoog dat verweerder opnieuw op het bezwaar diende te beslissen met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de draagkracht van eiseres en de omstandigheid dat de kosten van de rechtsbijstand het met de rechtsbijstand behaalde resultaat en de normgrens overschrijden.
6. In het bestreden besluit heeft verweerder beoordeeld of zich zwaarwegende omstandigheden voordoen en deze vraag opnieuw ontkennend beantwoord.
Wat vinden partijen?
7. Eiseres voert aan dat er zwaarwegende omstandigheden zijn die zich tegen de vordering verzetten. De kosten voor de rechtsbijstand belopen ruim meer dan het behaalde financieel resultaat. Dat resultaat is na beëindiging van de echtscheidingskwestie volledig opgegaan aan honoraria voor haar rechtsbijstandverlener. Feitelijk is het resultaat dus negatief. Al om die reden had verweerder niet mogen vorderen. Verweerder heeft verder onvoldoende rekening gehouden met de gevolgen die invordering voor eiseres zal hebben. Daarbij betoogt eiseres dat ten onrechte niet is uitgegaan van het jaarinkomen ten tijde van het primaire besluit. Er is ook geen rekening gehouden met de zorg voor twee minderjarige kinderen en de daarmee verbonden lasten, evenals de overige lasten. Maandelijks beschikt zij over onvoldoende inkomen. waardoor zij bij terugvordering in financiële problemen zou komen, met ingrijpende gevolgen voor haarzelf en haar gezin. Verweerder heeft bovendien ten onrechte de hypotheekvrije woning van eiseres in de beoordeling betrokken en daaruit afgeleid dat zij lage woonlasten heeft. Eiseres stelt dan ook, dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd, onzorgvuldig is voorbereid en geen blijk geeft van een redelijke belangenafweging.
8. Volgens verweerder staat met het feit dat een behaald resultaat lager is dan de rechtsbijstandskosten, niet per definitie vast dat zich een zwaarwegende omstandigheid voordoet. Het kan daarvan wel een indicatie zijn. Eiseres moet in staat worden geacht om de vordering binnen een redelijke termijn te betalen. Zij heeft voldoende financiële ruimte voor aflossing, gezien haar netto-inkomen, de toepasselijke beslagvrije voet en haar lasten. Dat is gebleken uit de financiële gegevens die van eiseres zijn opgevraagd. Eiseres heeft bovendien een hypotheekvrije woning, waardoor haar woonlasten laag zijn. Verweerder heeft een voorstel gedaan tot aflossing in 50 termijnen van € 248,28. Op het aflossingsvoorstel is niet gereageerd, terwijl eiseres ook niet heeft onderbouwd waarom zij niet aan de voorgestelde regeling zou kunnen voldoen.
Wat oordeelt de rechtbank?
9. Na een rechtmatige intrekking van een toevoeging, dient verweerder de betaalde rechtsbijstandskosten van de rechtzoekende te vorderen. Dat is alleen anders als zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten. Of dergelijke omstandigheden zich voordoen moet per individueel geval worden beoordeeld. Daartoe hanteert verweerder de beleidsregels uit de “Werkinstructie Zwaarwegende omstandigheden”. Volgens de Werkinstructie kan sprake zijn van zwaarwegende omstandigheden als de vordering geheel of gedeeltelijk oninbaar is, niet binnen afzienbare tijd inbaar is of niet kan worden voldaan op grond van langdurige betalingsonmacht. De partij die zich daarop beroept, moet van deze omstandigheden een bewijsstuk indienen.
10. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de draagkracht van eiseres heeft onderzocht op basis van haar maandelijkse netto-inkomsten en lasten. Op basis van deze gegevens is de beslagvrije voet van eiseres bepaald. De beslagvrije voet is in aanmerking genomen bij het vaststellen van de maandelijkse bestedingsruimte. Hiermee heeft verweerder de draagkracht zorgvuldig onderzocht. Anders dan eiseres betoogt, heeft verweerder ook terecht de toestand ten tijde van het bestreden besluit tot uitgangspunt genomen en niet de toestand ten tijde van het primaire besluit.
11. De rechtbank ziet overigens geen grond om aan te nemen dat het ter discussie staande bedrag € 12.414,14 zou moeten zijn, zoals door eiseres in het beroepschrift is genoteerd. Uit de onderbouwing van eiseres kan niet volgen dat verweerder het gevorderde bedrag van € 12.514,14 onjuist heeft vastgesteld.
12. Verweerder heeft zich verder op het standpunt mogen stellen, dat het enkele feit dat de rechtsbijstandskosten het met de zaak behaalde financiële resultaat overstijgen, niet onmiddellijk hoeft te betekenen dat zich een zwaarwegende omstandigheid voordoet. Verweerder heeft deze omstandigheid wel als indicatie in de afwegingen betrokken en de rechtsbijstandskosten meegenomen in de beoordeling van de draagkracht. Dit is in overeenstemming met het beleid uit de Werkinstructie en niet onredelijk.
13. Bij het beoordelen van de draagkracht mocht verweerder ook belang hechten aan de lage woonlasten van eiseres. Voor de goede orde merkt de rechtbank op, dat dit aspect volgens het beleid van verweerder alleen achterwege moet blijven bij de bepaling van het resultaat van de rechtshulp; bij de beoordeling van de draagkracht en de daarmee samenhangende vraag of zich een zwaarwegende omstandigheid voordoet, mag het aspect wel worden meegenomen. Tegen het aannemen van zwaarwegende omstandigheden pleit overigens ook de opmerking van eiseres ter zitting, dat de hypotheekschuld die door haar gewezen echtgenoot als onderdeel van de schikking is afgelost, op dat moment meer dan 250.000 euro bedroeg.
14. Zoals verweerder terecht heeft geoordeeld, is onvoldoende gebleken dat de vordering geheel of gedeeltelijk oninbaar is, niet binnen afzienbare tijd inbaar is of niet kan worden voldaan op grond van langdurige betalingsonmacht. Eiseres heeft niet met concrete gegevens aannemelijk kunnen maken dat van dergelijke betalingsonmacht sprake is. Hierbij verdient opmerking dat verweerder bij de invordering rekening zal moeten houden met de draagkracht in de bepaling van de aflossingstermijnen [2] . Verweerder heeft aan eiseres ook een aflossingsvoorstel gedaan waarin een periode van 50 maanden is voorgesteld – de langste aflossingsperiode die het beleid toestaat.
15. Verweerder is daarom op zorgvuldige wijze, op basis van een redelijke belangenafweging en met een deugdelijke motivering tot de conclusie gekomen, dat zich geen zwaarwegende of bijzondere omstandigheden voordoen die meebrengen dat moet worden afgeweken van de hoofdregel van artikel 34f lid 2 Wbr en van het toepasselijke beleid uit de Werkinstructie.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Werkinstructie Zwaarwegende omstandigheden, onder “Draagkracht”.