ECLI:NL:RBDHA:2022:5098

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
27 mei 2022
Zaaknummer
SGR 20/6714
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot invordering van rechtsbijstandsvergoeding wegens strijd met zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Raad voor Rechtsbijstand, waarin een bedrag van € 12.514,14 aan uitgekeerde rechtsbijstandsvergoeding van haar werd gevorderd. Dit bedrag was betaald aan haar voormalig rechtsbijstandverlener, mr. [A]. De Raad voor Rechtsbijstand had eerder een toevoeging voor juridisch advies aan eiseres verleend, maar deze was met terugwerkende kracht ingetrokken omdat eiseres op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak aanspraak kon maken op een bedrag dat de voor haar geldende normgrens overschreed.

Eiseres stelde dat er zwaarwegende omstandigheden waren die de invordering onredelijk maakten, gezien haar financiële situatie en de zorg voor haar twee minderjarige kinderen. De rechtbank oordeelde dat de Raad voor Rechtsbijstand onvoldoende rekening had gehouden met de daadwerkelijke kosten van rechtsbijstand en de draagkracht van eiseres. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit omdat het in strijd was met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank oordeelde dat verweerder opnieuw op het bezwaar moest beslissen, met inachtneming van alle relevante omstandigheden.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6714

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. E.R. van Dijk),
en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Luursema).

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan de voormalig rechtsbijstandverlener van eiseres, mr. [A], betaalde vergoeding, verminderd met de door eiseres betaalde eigen bijdrage, van eiseres gevorderd.
Bij besluit van 14 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en nam deel aan de zitting via een beeldverbinding. Tevens was aanwezig mr. V.K.S. Budhu Lall, gemachtigde van mr. [A] (hierna te noemen: [A].).

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft eiseres bij besluit van 3 oktober 2016 een toevoeging, met kenmerk 3JG8578, verleend voor juridisch advies door [A]. in verband met echtscheiding. Verweerder heeft deze toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken op grond van artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), omdat na resultaatsbeoordeling is gebleken dat op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak, eiseres aanspraak kon maken op een bedrag dat de voor haar geldende (objectieve) normgrens overschrijdt. Eiseres heeft hiertegen geen rechtsmiddel ingesteld. Nadat de intrekking van de toevoeging in rechte vast is komen te staan, heeft verweerder bij het primaire besluit een bedrag van € 12.514,14 aan uitgekeerde rechtsbijstandsvergoeding gevorderd van eiseres.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich, onder overneming van het advies van de Commissie voor Bezwaar, op het standpunt gesteld dat er geen reden is om af te zien van invordering. Het is verweerder onvoldoende gebleken dat eiseres geen mogelijkheid heeft om binnen een afzienbare termijn aan haar betalingsverplichting te voldoen. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder heeft mogen overgaan tot de invordering van het bedrag aan uitgekeerde vergoeding voor rechtsbijstand.
Wat stellen eiseres en verweerder in beroep?
3. Eiseres stelt dat in haar geval wel degelijk van zwaarwegende omstandigheden sprake is, waardoor verweerder in redelijkheid niet tot invordering had mogen overgaan. De gevolgen van de invordering zijn zeer nadelig en onevenredig voor eiseres, gezien de hoogte van de advocaatkosten die zij inmiddels aan [A]. heeft betaald, de hoogte van haar jaarlijkse inkomen en het feit dat zij de zorg heeft over twee minderjarige kinderen. Eiseres stelt in zeer ernstige financiële problemen te komen door de terugvordering. Hierbij is van belang dat het bedrag van € 50.000,-, dat als resultaat van de gesubsidieerde rechtsbijstand is behaald en tot intrekking van de toevoeging heeft geleid, nimmer door eiseres is ontvangen, omdat [A]. dit bedrag naar de derdenrekening van het advocatenkantoor heeft laten overmaken en vervolgens daarop beslag heeft gelegd.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van zwaarwegende omstandigheden in de zin van het beleid. Eiseres heeft het bedrag van € 50.000,- ontvangen, maar daarop is door een andere schuldeiser ( [A].) beslag gelegd. Dit betreft een omstandigheid waarin het beleid niet voorziet. Nu het bedrag van € 50.000,- niet lager ligt dan de vordering van € 12.514,14, ziet verweerder geen reden om van de vordering af te zien. De omstandigheid dat eiseres ook andere schulden moet betalen, is voor verweerder geen reden om zijn vordering niet te handhaven.
Wat zijn de regels?
5.1.
In artikel 34f, eerste lid, van de Wrb is bepaald dat de rechtzoekende het bedrag dat in het kader van de verlening van rechtsbijstand door verweerder is betaald aan de rechtsbijstandverlener, verschuldigd is aan verweerder, indien de rechtzoekende geen recht heeft op de verlening van rechtsbijstand. In het tweede lid is bepaald dat verweerder het bedrag, bedoeld in het eerste lid, van de rechtzoekende vordert, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten.
5.2.
Bij de toepassing van artikel 34f, tweede lid, van de Wrb voert verweerder het beleid neergelegd in de Werkinstructie Zwaarwegende omstandigheden. [1] Volgens dit beleid kan, voor zover hier van belang, als een zwaarwegende omstandigheid worden gezien de situatie waarin de vordering (gedeeltelijk) oninbaar is, niet binnen afzienbare tijd inbaar is of niet kan worden voldaan op grond van langdurige betalingsonmacht.
5.3.
Volgens artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6.1.
De rechtbank overweegt dat zwaarwegende omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 34f van de Wrb, zien op de mogelijkheid van de rechtzoekende om het gevorderde bedrag terug te betalen. [2] Op de zitting is in dit verband door verweerder naar voren gebracht dat bij de beoordeling van deze mogelijkheid de daadwerkelijke kosten van rechtsbijstand buiten beschouwing worden gelaten. Ook is gesteld dat verweerder het beleid voert dat geen sprake is van zwaarwegende omstandigheden bij een behaald financieel resultaat dat hoger is dan het invorderingsbedrag. In hoeverre eiseres draagkrachtig genoeg is om het ingevorderde bedrag te betalen, kan volgens verweerder pas aan de orde komen bij een verzoek om kwijtschelding nadat het invorderingsbesluit onherroepelijk is geworden.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien waarom de daadwerkelijke kosten van rechtsbijstand, die in dit geval het behaalde financiële resultaat en de (objectieve) normgrens ruim overschrijden, en de draagkracht van eiseres in het algemeen, pas door verweerder in beschouwing worden genomen nadat het invorderingsbesluit onherroepelijk is geworden. Verweerder dient ingevolge artikel 4:84 van de Awb immers álle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf, dan wel tezamen met andere omstandigheden, maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met dat beleid te dienen doelen. Dit geldt voor zowel niet in de beleidsregel verdisconteerde omstandigheden als reeds in de beleidsregel verdisconteerde omstandigheden. [3] Nu verweerder de daadwerkelijke kosten van rechtsbijstand en de draagkracht van eiseres buiten beschouwing heeft gelaten, heeft verweerder verzuimd alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig tot stand gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel (artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, nu de vraag of bijzondere omstandigheden bestaan als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb, een vraag is die in eerste instantie door verweerder dient te worden beantwoord en voor de beantwoording daarvan een nieuwe beoordeling van het bezwaar dient plaats te vinden en daartoe mogelijk nader onderzoek door verweerder noodzakelijk is. Dit betekent dat verweerder opnieuw op het bezwaar dient te beslissen met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de draagkracht van eiseres en de omstandigheid dat in dit geval de daadwerkelijke kosten van de rechtsbijstand het met de rechtsbijstand behaalde resultaat en de (objectieve) normgrens, ruimschoots overschrijden.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van
deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Aaron, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vindplaats op de website van verweerder.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2581), r.o. 4.3.
3.Zie de uitspraken van de ABRvS van 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2840), r.o. 4.3 en van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285), r.o. 7.11.