ECLI:NL:RBDHA:2023:15687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.31351
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het kader van vreemdelingenrecht met betrekking tot uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van eiser, geboren in Marokko. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 28 april 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft op 3 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, waarbij hij ook om schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft de zaak op 17 oktober 2023 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er in het algemeen zicht is op uitzetting naar Marokko, ondanks de lange duur van de vrijheidsontneming en het tijdsverloop sinds de aanvraag van een laissez-passer. Eiser heeft niet voldoende aangetoond dat er geen zicht op uitzetting is, en de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder voortvarend heeft gewerkt aan de terugkeer van eiser. De rechtbank heeft ook gewezen op eerdere uitspraken die de rechtmatigheid van de maatregel bevestigden. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is en dat er geen aanleiding is om deze op te heffen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 oktober 2023, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31351

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, geboren op [geboortedatum] 1996 in Marokko,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.J.J. van de Kerkhof),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.L.J. Verhoeven).

Procesverloop

Verweerder heeft op 28 april 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft op 3 oktober 2023 tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van 23 mei 2023 (in de zaak NL23.13712), 1 augustus 2023 (in de zaak NL23.21477) en 5 september 2023 (in de zaak NL23.24845) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van het laatste onderzoek (op 1 augustus 2023) de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser voert aan dat er geen zicht is op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. Eiser wijst erop dat de maatregel oorspronkelijk dateert van 11 februari 2022, waarna deze tussen 21 februari 2023 en 28 april 2023 is opgeheven vanwege strafrechtelijke detentie. De laisser passer (lp) aanvraag van verweerder dateert van 12 oktober 2022, waarna inmiddels 15 keer is gerappelleerd, als laatst op 1 september 2023. Tot op
heden is er echter geen enkele reactie ontvangen van de Marokkaanse autoriteiten.
Enkel van het Marokkaans consulaat in Amsterdam is op 20 september 2023 vernomen dat de kwestie in onderzoek is. Van concreet zicht op uitzetting naar Marokko is daarom volgens eiser geen sprake. Vanwege het ontbreken van het zicht op uitzetting is de maatregel daarom volgens eiser niet langer rechtmatig.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen indicaties zijn dat er in het geval van eiser geen zicht op uitzetting is naar Marokko. Op 4 november 2022 is een lp-aanvraag met eisers vingerafdrukken naar het Marokkaanse consulaat verstuurd, verweerder heeft vervolgens driewekelijks schriftelijk gerappelleerd. Op 23 augustus 2023 heeft een telefonisch rappel plaatsgevonden en op 20 september 2023 is op individueel niveau aandacht gevraagd voor eisers zaak. Op 6 september 2023 heeft DT&V geïnformeerd naar de status van deze zaak met daarbij het verzoek om uiterlijk 9 oktober 2023 antwoord te geven. Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat er contact is geweest met de consul generaal van Marokko en dat er is “opgeschaald” naar het niveau van de ambassade. Verder is verweerder afhankelijk van de Marokkaanse autoriteiten voor het verdere verloop van het lp-traject. Daarnaast heeft verweerder opgemerkt dat er ook na lange tijd alsnog lp’s verstrekt worden en dat er vooralsnog geen indicatie is dat dit in het geval van eiser niet zal gebeuren. Ten aanzien van de medewerkingsplicht van eiser merkt verweerder op dat eiser, afgezien van het overleggen van een kopie van zijn (verlopen) paspoort, tijdens de vertrekgesprekken telkens heeft verklaard dat hij niets heeft ondernomen om zijn vertrek te bespoedigen. Bij het laatste gesprek van 5 oktober 2023 is eiser niet verschenen omdat hij niet in gesprek wenste te gaan. Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat zicht op uitzetting in het geval van eiser ontbreekt.
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat hij al geruime tijd in bewaring wordt gehouden en dat het lp-traject, ondanks dat er op 19 mei 2023 een kopie van zijn paspoort naar de Marokkaanse autoriteiten is verstuurd, lang duurt. Eiser heeft echter verder zelf niets ondernomen om zijn vertrek te bespoedigen. Verweerder heeft in dat kader het standpunt ingenomen dat niet valt in te zien waarom eiser niet zijn originele paspoort heeft kunnen overleggen. Dit zou zijn vertrek immers bespoedigen. In het kader van hoor en wederhoor heeft de rechtbank dit ter zitting aan eiser voorgehouden en is gebleken dat het voor eiser niet onmogelijk is om aan zijn originele (op 19 februari 2023 verlopen) paspoort te komen of een nieuw identiteitsdocument aan te vragen. Van eiser mag worden verwacht dat hij aan zijn medewerkingsplicht voldoet. Niet kan worden geconcludeerd dat eiser actief meewerkt en dit nergens toe leidt. Indien eiser beschikt over een (verlopen) paspoort, en die indruk heeft de rechtbank ter zitting wel enigszins gekregen, kan eiser dat (verlopen) paspoort overleggen. Indien DT&V over een origineel niet verlopen paspoort van eiser beschikt, is de effectuering van het vertrek eenvoudig omdat immers slechts een vliegticket hoeft te worden aangeschaft en hoeft te worden beoordeeld op welke wijze eiser begeleid dient te worden naar de luchthaven en wellicht gedurende de verdere reis. Luchtvaartmaatschappijen zijn echter onder voorwaarden ook bereid om passagiers met verlopen documenten te vervoeren en DT&V had dit dan kunnen nagaan. Los hiervan zijn er naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om te concluderen dat voor eiser in het bijzonder geen reisdocument wordt afgegeven. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten hun medewerking niet zullen verlenen en geen vervangend reisdocument zullen verstrekken. Bovendien blijkt uit de voortgangsrapportage en hetgeen verweerder ter zitting heeft toegelicht dat verweerder regelmatig (zowel telefonisch en schriftelijk) heeft gerappelleerd, er op individueel niveau aandacht is gevraagd voor eisers zaak en dat er opschaling heeft plaatsgevonden. Gebleken is dat de lp-aanvraag nog actief in behandeling is. Gelet op het voorgaande zijn er onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat er in eisers geval geen zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn naar Marokko.
6. De rechtbank heeft partijen ter zitting gewezen op de uitspraak van deze zittingsplaats van die dag (ECLI:NL:RBDHA:2023:15585) en met partijen besproken in hoeverre in de onderhavige procedure sprake is van vergelijkbare feiten en omstandigheden en of in deze procedure ook tot opheffing van de maatregel zou moeten worden overgegaan. De rechtbank overweegt dat er zekere overeenkomsten zijn, zoals een lange duur van de aaneengesloten periode van vrijheidsontneming, aanzienlijk tijdsverloop sinds de lp-aanvraag en het veelvuldig rappelleren op die lp-aanvraag. In de andere procedure was echter de Marokkaanse nationaliteit van derdelander reeds bevestigd en had reeds een presentatie in persoon plaatsgevonden, terwijl er vervolgens nadien nog sprake was van aanzienlijk tijdsverloop tot het rechtmatigheidsonderzoek door de rechtbank. Dat is in de onderhavige procedure niet het geval, zodat de rechtbank in deze zaak niet tot de conclusie komt dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De rechtbank heeft partijen hierbij toegelicht dat de reden om het beroep ter zitting te behandelen is gelegen in de omstandigheid dat DT&V een kopie van het (verlopen) paspoort reeds op 17 mei 2023 aan de Marokkaanse autoriteiten heeft gezonden en er geen nationaliteitsbevestiging of presentatie is gevolgd. Dit is echter onvoldoende om thans tot opheffing van de maatregel over te gaan, mede gelet op de reactie op de overweging van verweerder dat niet valt in te zien waarom eiser zijn (verlopen) paspoort niet overlegt.
7. De rechtbank overweegt dat de ambtshalve rechtmatigheidsbeoordeling van de voortduring van de maatregel een volwaardige rechtmatigheidsbeoordeling is. De rechtbank heeft daarom alle overige aspecten die de rechtmatigheid van de maatregel betreffen beoordeeld en concludeert dat de bewaring in de te toetsen periode niet onrechtmatig is (geweest). Verweerder heeft voldoende voortvarend aan de gedwongen terugkeer van eiser gewerkt en verweerder hoeft op dit moment niet nader te motiveren waarom niet alsnog wordt volstaan met de oplegging van een lichter middel.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen en bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.M.M.F. Roijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 18 oktober 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.