ECLI:NL:RBDHA:2023:15805

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
AWB 23/6621
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsrecht op basis van zorg- en opvoedtaken en afhankelijkheidsrelatie met minderjarige kinderen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2023, wordt het beroep van eiser, een man van Somalische nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op 15 februari 2021, omdat eiser niet voldoende zorg- en opvoedtaken voor zijn kinderen zou verrichten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat het enkel in het weekend bezoeken van de kinderen niet voldoende is om aan te tonen dat eiser meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verricht. Eiser heeft twee kinderen, geboren in juli 2005 en oktober 2007, die bij hun Nederlandse moeder wonen. De rechtbank stelt vast dat er geen zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen eiser en zijn kinderen dat zij gedwongen zouden worden het grondgebied van de EU te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd.

De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser, die aanvoert dat de staatssecretaris een verkeerd toetsingskader hanteert en dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verricht. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op juiste wijze heeft getoetst en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij een daadwerkelijke zorgrelatie heeft met zijn kinderen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris ook de emotionele en lichamelijke ontwikkeling van de kinderen in zijn beoordeling heeft betrokken. Eiser heeft geen bewijsstukken overgelegd die zijn stellingen onderbouwen, en de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de afwijzing van de aanvraag terecht heeft gehandhaafd.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen verblijfsrecht heeft en onmiddellijk moet vertrekken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/6621

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], van Somalische nationaliteit, eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. Westendorp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om de afgifte van een document waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt op grond van het arrest Chavez-Vilchez. [1]
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 15 februari 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 mei 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2023 op zitting behandeld samen met het verzoek om voorlopige voorziening (zaak AWB 23/6622). Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser heeft een aanvraag gedaan om afgifte van een document waaruit blijkt dat hij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest Chavez-Vilchez. Met zijn aanvraag beoogt hij verblijf bij zijn Nederlandse minderjarige kinderen. Zijn twee kinderen zijn geboren in juli 2005 en oktober 2007 en wonen bij hun Nederlandse moeder. Sinds juni 2009 wonen eiser en de moeder niet meer samen.
2.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag met het besluit van 15 februari 2021 afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verricht ten behoeve van zijn kinderen. Evenmin heeft eiser aangetoond dat er tussen hem en zijn kinderen een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat zij gedwongen zouden zijn het grondgebied van de EU te verlaten als hem een verblijfsrecht wordt geweigerd. De staatssecretaris heeft bij besluit van 6 mei 2021 het door eiser ingediende bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Op 13 april 2022 is het door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard. Op 15 november 2022 is het door eiser ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) redelijkerwijs niet tot het oordeel kon komen dat het bezwaar ongegrond was zonder eiser in de gelegenheid te stellen gehoord te worden over zijn aanvraag. Op 25 mei 2023 heeft de staatssecretaris, na eiser te hebben gehoord, opnieuw beslist op het bezwaar en is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Tegen dit besluit heeft eiser op 18 juli 2023 het onderhavige beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. Uit het arrest Chavez-Vilchez vloeit voort dat een ouder die onderdaan is van een derde land een van zijn minderjarig kind, dat EU-burger is, afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU heeft, indien weigering van een verblijfsrecht aan die ouder tot gevolg heeft dat het kind gedwongen zal zijn die ouder te volgen naar een derde land en daarmee het grondgebied van de EU te verlaten. Voor de vaststelling van een afgeleid verblijfsrecht voor de derdelander ouder van een Nederlands (minderjarig) kind moet daarom worden onderzocht welke ouder de daadwerkelijke zorg over het kind heeft en of er een daadwerkelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen het kind en de betreffende ouder. In de toets moet rekening worden gehouden met het recht op eerbied van het gezinsleven [2] en het belang van het kind. [3]
4. De rechtbank beoordeelt het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag van eiser af te wijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van meer dan marginale zorg- en opvoedtaken en dat niet is gebleken dat er tussen eiser en beide kinderen een dusdanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat de kinderen genoodzaakt zijn om het grondgebied van de EU te verlaten als eiser een verblijfsrecht geweigerd wordt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris een verkeerd toetsingskader hanteert. De staatssecretaris moet beoordelen of de rol van eiser meer dan marginaal is, niet of het zwaartepunt van de verzorging bij hem heeft gelegen. Bij de afhankelijkheidsrelatie moet volgens eiser gekeken worden naar de lichamelijke en emotionele ontwikkeling van de kinderen en niet of er sprake is van “normale” ontwikkeling.
7. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris geen onjuist toetsingskader heeft gehanteerd, aangezien de staatssecretaris op juiste wijze en conform zijn beleid heeft getoetst of eiser daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken ten behoeve van de minderjarige kinderen verricht (voorwaarde c) en of er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn kinderen dat een kind of beide kinderen gedwongen zouden zijn de EU te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd (voorwaarde d). Het beleid en de hier aan de orde zijnde voorwaarden c en d, zijn neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire, onder het kopje ‘Verblijf van verzorgende ouder bij Nederlands minderjarig kind’. De overweging gericht op het zwaartepunt van de verzorging is naar het oordeel van de rechtbank één van de criteria op grond waarvan wordt beoordeeld of er sprake is van daadwerkelijke en niet slechts van marginale zorg- en opvoedtaken, wat de staatssecretaris ook heeft beoordeeld. Verder blijkt dat in het kader van de afhankelijkheidsrelatie de staatssecretaris terecht ook de lichamelijke en emotionele ontwikkeling van de kinderen heeft beoordeeld. De rechtbank ziet verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit beleid niet in overeenstemming is met het arrest Chavez-Vilchez. [4] Het betoog van eiser dat de staatssecretaris in zijn beleid te strenge voorwaarden heeft vastgesteld, slaagt derhalve evenmin.
Gegrond hoger beroep
8. Eiser betoogt dat uit de hoger beroepuitspraak van de Afdeling kan worden afgeleid dat het hoger beroep ongegrond zou zijn verklaard als omgang in het weekend op voorhand al onvoldoende zou zijn geacht. Aangezien de Afdeling volgens eiser op basis van de in het beroep aangehaalde feiten en verklaringen het hoger beroep gegrond heeft verklaard, kunnen deze verklaringen volgens hem niet zomaar terzijde worden geschoven.
9. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat uit de uitspraak van de Afdeling blijkt dat alleen de grief over de hoorplicht in de bezwaarfase heeft geleid tot een gegrond hoger beroep. De Afdeling heeft de grieven omtrent het verrichten van zorg- en opvoedtaken en het bestaan van een afhankelijkheidsrelatie niet beoordeeld.
Horen in bezwaar
10. Volgens eiser had de staatssecretaris in de bezwaarfase ook de kinderen moeten uitnodigen voor de hoorzitting en is het bestreden besluit daarom niet zorgvuldig voorbereid.
11. Ook dit betoog slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat hij een afgeleid verblijfsrecht heeft. De staatssecretaris heeft in dat verband dan ook terecht aangenomen dat het aan eiser was om kenbaar te maken dat hij zijn kinderen mee wilde nemen naar de hoorzitting of hun verhaal en standpunten op andere wijze, bijvoorbeeld middels schriftelijke verklaringen, naar voren te brengen. Eiser heeft dat niet gedaan. De rechtbank voegt hieraan toe dat ook in de beroepsprocedure eiser geen schriftelijke verklaringen van zijn kinderen heeft overgelegd en eiser evenmin de rechtbank heeft verzocht de beide kinderen op te roepen om te worden gehoord.
Zorg- en opvoedtaken
12. Eiser voert aan dat de drempel van het daadwerkelijk verrichten van zorg- en opvoedtaken ruimschoots wordt gehaald. Ter zitting licht eiser toe dat de opvoeding van oudere kinderen er anders uitziet dan bij jongere kinderen. De opvoeding komt dan vooral neer op goede communicatie en ondersteuning bij problemen. Volgens eiser heeft hij een volledige vaderrol ten opzichte van zijn kinderen. Eiser wijst erop dat hij zijn kinderen elk weekend ziet en tussendoor veel contact heeft via de telefoon. Op zitting stelt eiser dat hij veel aanwezig is bij het kickboksen van zijn dochter, dat hij in de stad afspreekt met zijn kinderen en voor hen kookt. Hierbij maakt eiser de vergelijking met Nederlandse vaders en omgangsregelingen waar vaders hun kind(eren) ook alleen in het weekend zien. Volgens eiser wordt in die situaties de omgang ook niet als gering of marginaal gezien.
13. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris erkent dat het accent van de zorg- en opvoedtaken verschuift bij oudere kinderen en dat hij dit aspect ook als zodanig heeft meegenomen bij de beoordeling. De staatssecretaris heeft verder mogen overwegen dat het enkel in het weekend bezoeken van de kinderen onvoldoende is om de drempel van het daadwerkelijk verrichten van zorg- en opvoedtaken te behalen. Daarbij acht de rechtbank met de staatssecretaris van belang dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij op andere wijze daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken verricht. Uit de overgelegde verklaringen blijkt alleen dat eiser elk weekend naar zijn kinderen gaat en door de week telefonisch contact met hen heeft. De rechtbank volgt de staatssecretaris dat gelet hierop er slechts sprake is van marginale omgang met de kinderen. Verder staat vast dat de kinderen bij de moeder wonen en dat eiser geen gezag heeft over de kinderen. Hoewel eiser de mogelijkheid heeft om aan de hand van andere omstandigheden meer dan marginale zorg- en opvoedtaken aan te tonen, is eiser daar niet in geslaagd. Eisers verwijzing naar de Nederlandse personen- en familierechtpraktijk aangaande omgangsregelingen faalt, omdat het vreemdelingrechtelijke vereiste van meer dan marginale zorg- en opvoedtaken een daarvan losstaand criterium is en daarmee niet kan worden vergeleken.
14. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte voorbij is gegaan aan eisers wens om meer contact te hebben met zijn kinderen en dat hij hierin wordt belemmerd door zijn woonsituatie. Eiser geeft aan dat hij niet vaker in het huis van de moeder zijn kinderen kan bezoeken, omdat zij een man heeft die dat niet op prijs stelt. Verder kan hij in de opvanglocatie geen kinderen ontvangen. Met de overweging dat eiser zijn kinderen kan ontmoeten op “neutraal” terrein, gaat de staatssecretaris er ten onrechte aan voorbij dat dit al gebeurt.
15. Dit betoog slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat eiser zijn kinderen minder vaak ziet dan hij zou willen vanwege zijn woonsituatie. Eiser onderbouwt zijn stelling dat het contact met de kinderen zou worden bemoeilijkt door de man van de moeder, niet met stukken. Er zijn in het dossier ook geen aanknopingspunten dat het contact werkelijk zou worden gefrustreerd. Bovendien kan eiser - ondanks zijn verblijf in de opvanglocatie – zijn beide al oudere kinderen ontmoeten op andere plaatsen dan in de opvanglocatie of in de woning van de moeder. Eiser onderbouwt zijn stellingen dat dergelijke ontmoetingen al plaatsvinden echter evenmin met stukken.
Afhankelijkheidsrelatie
16. Ten slotte voert eiser aan dat de staatssecretaris ten onrechte heeft overwogen dat de ontwikkeling van de kinderen niet in het geding is. Volgens eiser is het schadelijk voor beide kinderen als hij zou moeten vertrekken. In dit verband stelt eiser dat het feit dat de kinderen hun vader al eerder hebben moeten missen, hen juist extra kwetsbaar en afhankelijk van hun vader maakt. Ook ging het lange tijd niet goed met één van zijn kinderen en heeft eiser hier een positieve rol in gespeeld. Volgens eiser is er daarom sprake van bijzondere omstandigheden, waarbij het vertrek van eiser wel degelijk een groot risico is voor het emotionele evenwicht van de kinderen.
17. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. De rechtbank overweegt in dit verband eerst dat de staatssecretaris de afhankelijkheidsverhouding moet beoordelen in het licht van de zorg- en opvoedtaken die worden verricht door de ouder. Bij deze beoordeling betrekt de staatssecretaris, in het hogere belang van het kind, alle relevante omstandigheden, waaronder de leeftijd van het kind, zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling en de mate van zijn affectieve relatie zowel met de Nederlandse ouder als met eiser, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan als het van de ouder zou worden gescheiden. Het enkele gegeven dat de aanwezigheid van beide ouders wenselijk en bevorderlijk is voor de ontwikkeling van de kinderen is in dit verband niet voldoende. Uit jurisprudentie van de Afdeling volgt verder dat als een ouder slechts zorg- en opvoedtaken met een marginaal karakter verricht, of alleen omgang heeft met dat kind, er in beginsel geen daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding bestaat en dat kind door weigering van verblijf aan die ouder in beginsel niet het risico loopt feitelijk te worden gedwongen het grondgebied van de EU te verlaten. [5] De rechtbank zal dan ook beoordelen of de staatssecretaris heeft kunnen overwegen dat er in deze zaak, waarin vast staat dat eiser geen daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken verricht, er ook geen zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen eiser en (een van) zijn beide kinderen als bedoeld in het beleid.
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de door eiser overgelegde verklaringen voldoende bij het besluit betrokken en deugdelijk gemotiveerd dat niet is gebleken van een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen eiser en (een van) de kinderen, dat (een van) de kinderen gedwongen zouden worden het grondgebied van de EU te verlaten als eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd. Voor de rechtbank is in dit verband van bijzonder belang dat eiser geen bewijsstukken van deskundigen heeft overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat de kinderen bij zijn vertrek emotionele dan wel psychische schade zouden oplopen. De enkele stelling van eiser in dit verband, in het bijzonder ten aanzien van de situatie rondom zijn zoon, acht de rechtbank onvoldoende. Dat geldt ook voor eisers stelling dat zijn kinderen hem al eerder hebben moeten missen. Verder heeft de staatssecretaris in dit verband van betekenis mogen achten dat eiser al sinds 2009 niet meer samenwoont met zijn kinderen en in de periode 2012 tot en met 2014 geen contact met hen heeft gehad. Hoewel eiser de afgelopen twee jaar heeft geïnvesteerd in het contact met de kinderen, volgt de rechtbank de overweging van de staatssecretaris dat ook hieruit niet blijkt van een zodanige afhankelijkheidsrelatie als in het beleid bedoeld. Voorts is niet in geschil dat de kinderen geboren zijn in 2005 en 2007 en ten tijde van het bestreden besluit bijna de volwassen leeftijd hebben bereikt, een affectieve, pedagogische en hechtingsrelatie hebben met hun moeder, bij wie zij altijd in huis hebben gewoond, en dat het in de lijn der verwachting ligt dat de kinderen bij hun moeder zullen blijven indien eiser terugkeert naar het land van herkomst. De staatssecretaris heeft deze feiten en omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank eveneens deugdelijk in de boordeling betrokken.
19. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen verblijfsrecht heeft en onmiddellijk moet vertrekken. Hij krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de EU van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
2.Artikel 7 Handvest.
3.Artikel 24 lid 2 Handvest.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de EU van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
5.ABRvS 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:790, r.o. 4.2; ABRvS 2 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1235, r.o. 7 en 7.1.