ECLI:NL:RBDHA:2023:15813

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.31135
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en de rol van beëdigde tolken in het proces

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 29 september 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef onder b en c, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 oktober 2023, waarbij eiser via telehoren vanuit het detentiecentrum Rotterdam aanwezig was, en zijn gemachtigde in de rechtbank in Groningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgelegd vanwege een risico op onttrekking aan het toezicht en dat eiser zich niet aan de Vreemdelingenwetgeving heeft gehouden.

Eiser heeft betoogd dat de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling onrechtmatig was, omdat hij zonder beëdigde tolk is gehoord. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel er gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk, niet is gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring voldoende gemotiveerd zijn en dat de belangen van eiser in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek in de procedure. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring als rechtmatig beoordeeld en het beroep van eiser ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser, omdat de motivering voor het niet gebruiken van een beëdigde tolk onvoldoende was. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31135

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef onder b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. Verweerder heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft onderhavige maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef onder b en c, van de Vw 2000. In dit verband stelt verweerder zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29 Vw 2000, met name omdat er sprake is van een risico op onttrekking (b-grond). Ten aanzien van eiser is voorts gebleken dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft hieraan ten grondslag dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2. Eiser bestrijdt de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling. Eiser stelt namelijk dat hij zonder beëdigde tolk is gehoord en dat niet in de maatregel is gemotiveerd waarom. Om die reden is volgens eiser de maatregel onrechtmatig tot stand gekomen. Eiser betwist voorts alle aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden, met uitzondering van de lichte grond 4a.
3. De rechtbank stelt met eiser vast dat tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk (Arabisch Marokkaans). Uit de door verweerder overgelegde mailwisseling met Global tolk blijkt dat geen beëdigde tolk beschikbaar was. Op grond van artikel 28 van de Wet beëindigde tolken en vertalers (Wbtv) maakt verweerder uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers. Op grond van het derde lid kan, in afwijking van het eerste lid, gebruik worden gemaakt van een tolk die niet beëdigd is indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is. Op grond van artikel 28, vierde lid, van de Wbtv, wordt deze afwijking van de afnameplicht met redenen omkleed schriftelijk vastgelegd. In het geval een beëdigde tolk niet beschikbaar is, is het schriftelijk vastleggen van een mededeling van die strekking op zichzelf geen deugdelijke motivering (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 februari 2014,ECLI:NL:RVS:2014:600). Door verweerder dient te worden gemotiveerd waarom geen beëdigde tolk beschikbaar was, zodat de rechtbank kan nagaan of hij zich heeft gehouden aan de in artikel 28 van de Wbtv voor die situatie geldende voorwaarde van vereiste spoed.
3.1.
In dit geval heeft verweerder pas in de beroepsprocedure volstaan met het overleggen van mailwisseling met Global tolk, waaruit blijkt dat geen beëdigde tolk beschikbaar was. Dat is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende en daarmee een gebrek in het voortraject. Dit gebrek maakt de maatregel eerst onrechtmatig, indien de met de maatregel gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad doordat geen gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk bij het gehoor op 29 september 2023 en/of het niet motiveren waarom geen beëdigde tolk beschikbaar was. De gemachtigde van eiser heeft niet aangeven of en zo ja, in hoeverre, eiser door het gebruik van een niet-beëdigde tolk is benadeeld. Eiser heeft tijdens het gehoor zelf aangegeven dat hij de tolk goed kon verstaan en uit het gehoor is evenmin gebleken dat sprake was van communicatieproblemen tussen eiser en de tolk. Daarbij is gesteld noch gebleken dat er onjuistheden in het gehoor staan vermeld. Uit de mailwisseling met Global tolk blijkt voorts dat inderdaad geen beëdigde tolk beschikbaar was. Gelet op het voorgaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek. De beroepsgrond slaagt niet.
4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de b-grond van artikel 59b van de Vw 2000 is opgelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb 2000 opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. [1]
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat ook artikel 49 b, eerste lid, aanhef en onder c, Vw (c-grond) terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Eiser werd reeds voor het opleggen van de huidige maatregel in bewaring gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn en heeft reeds vijf asielaanvragen ingediend. Verweerder heeft bovenstaande deugdelijk gemotiveerd en derhalve terecht een grondslag voor bewaring gezien in bovengenoemd artikel.
5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3d, en de onbetwiste lichte grond 4a, in samenhang gezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor verweerders standpunt dat er een risico op onttrekking bestaat, dan wel dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzetting belemmert.
5.1.
Immers, eiser heeft verklaard zonder documenten de Europese Unie te zijn ingereisd (3a) en heeft zich eerder aan het toezicht onttrokken (3b). Ook heeft eiser geen concrete acties ondernomen om aan relevante documentatie te komen (3d). Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:829) volgt dat verweerder bij de zware gronden 3a en 3b mag volstaan met een toelichting die feitelijk juist is. Verweerder heeft deze gronden in de maatregel derhalve voldoende gemotiveerd door de feitelijke juistheid ervan toe te lichten. De overige gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd behoeven daarom geen bespreking meer.
6. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden was om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Voorts acht de rechtbank van belang dat eiser heeft verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Marokko. Verweerder mag bij de keuze voor inbewaringstelling in plaats van een lichter middel niet volstaan met verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel van bewaring specifiek motiveren waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de maatregel van bewaring de belangen van eiser voldoende meegewogen en voldoende gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht
6.1.
Verweerder heeft aangeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is aangegeven dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij.
6.2.
Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674).
6.3
Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een - uit het Unierecht voortvloeiende - voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om de bewaring onrechtmatig te achten.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Omdat eiser terecht betoogt dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk, ook al leidt het gebrek niet tot een gegrond beroep, bestaat er aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011