In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Oukil, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er niet tijdig is beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft zijn aanvraag op 24 oktober 2021 ingediend, en verweerder had uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Eiser heeft verweerder op 31 oktober 2022 in gebreke gesteld, maar er is na de ingebrekestelling meer dan twee weken verstreken voordat hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk ontvankelijk en gegrond is, omdat verweerder niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist.
De rechtbank heeft partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 418,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld.
De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra en is openbaar gemaakt op 18 april 2023. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet 2000, en heeft de toepassing van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND in deze context besproken.