In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.P.J.W.M. Govers, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres heeft in beroep gegaan omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar asielaanvraag. Op 3 april 2023 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiseres handhaafde haar beroep en verzocht de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd, is het onderzoek gesloten zonder zitting.
Eiseres is op 30 december 2022 in beroep gegaan, omdat verweerder niet tijdig op haar aanvraag had beslist. Verweerder heeft op 1 juni 2023 gereageerd op het verzoek om proceskostenvergoeding en aangegeven dat hij geen kosten wil vergoeden, omdat de ingebrekestelling van 14 december 2022 prematuur was. De rechtbank heeft verweerder in het gelijk gesteld, omdat de beslistermijn op grond van de WBV 2022/22 met negen maanden was verlengd. Eiseres betwistte de geldigheid van deze verlenging, maar de rechtbank volgde dit standpunt niet en verwees naar een eerdere uitspraak van de rechtbank.
De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend, waardoor niet was voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen. Het beroep werd daarom niet-ontvankelijk verklaard en er was geen aanleiding voor vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra en bekendgemaakt op 22 juni 2023.