ECLI:NL:RBDHA:2023:15943

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
AWB 23-8093
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Somalische eiseressen op basis van gezinsleven en belangenafweging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 23 oktober 2023, is de aanvraag van twee Somalische eiseressen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder de aanvraag afgewezen op 22 april 2021, en het bezwaar hiertegen was op 3 november 2021 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 25 april 2022 het beroep van de eiseressen ongegrond verklaard, maar dit werd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 december 2022 gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris geen belangenafweging had verricht in het kader van artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in het bestreden besluit van 30 juni 2023 opnieuw heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de eiseressen en hun referent, de heer Mohamed Awow Osman. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen gezinsleven kan worden aangenomen, omdat niet is aangetoond dat de eiseressen de (pleeg)kinderen van de referent zijn. De rechtbank wijst erop dat de eerdere uitspraken van de rechtbank en de Afdeling in deze zaak in rechte vaststaan en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de belangen van de eiseressen en de referent niet ten onrechte heeft afgewogen tegen het algemeen belang van de Nederlandse staat. De rechtbank verklaart het beroep van de eiseressen ongegrond, en er zijn geen gronden aangevoerd die de motivering van de staatssecretaris kunnen weerleggen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in het kader van het EVRM, maar bevestigt ook dat de staatssecretaris niet verplicht is om een vergunning te verlenen als niet aan de vereisten wordt voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/8093

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam 1] eiseres 1,

geboren op [geboortedatum 1] ,
V-nummer: [nummer 1]
en

[naam 2] , eiseres 2,

geboren op [geboortedatum 2] ,
V-nummer: [nummer 2] ,
tezamen: eiseressen,
beiden van Somalische nationaliteit
(gemachtigde: mr. N.B. Swart)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh)

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2021 (het primaire besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 3] (referent)” afgewezen.
Bij besluit van 3 november 2021 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseressen kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2022 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, het door eiseressen ingediende beroep ongegrond verklaard. [1]
Tegen deze uitspraak hebben eiseressen hoger beroep ingesteld dat bij uitspraak van 8 december 2022 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) gegrond is verklaard. [2]
Bij besluit van 30 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseressen wederom ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit op 21 juli 2023 beroep ingesteld. De gronden van beroep zijn op 18 augustus 2023 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2023. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en referent. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat er aan het bestreden besluit voorafging
1. Eiseressen beogen verblijf bij hun gestelde vader, tevens referent, de heer Mohamed Awow Osman, geboren 21 oktober 1974. Referent heeft bij besluit van 18 maart 2008 een asielvergunning gekregen met ingang van 30 juli 2007.
2. Referent heeft eerder voor eiseressen een aanvraag gedaan voor een mvv in het kader van de procedure Toegang en Verblijf. Die aanvraag is toen afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep heeft geleid tot een uitspraak van deze rechtbank van 1 mei 2017 waarin het beroep ongegrond is verklaard. [3] Volgens de rechtbank was er geen sprake van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat niet was aangetoond dat eiseressen de (pleeg)kinderen van referent zijn en voor zijn vertrek feitelijk tot zijn gezin hebben behoord. Deze uitspraak is door de Afdeling bevestigd bij uitspraak van 20 november 2017. [4]
3. In 2019 heeft referent opnieuw verzocht om afgifte voor een mvv ten behoeve van eiseressen. Omdat referent de voor deze aanvraag benodigde leges niet heeft betaald, is deze aanvraag niet in behandeling genomen. Eiseressen hebben nog bezwaar gemaakt, maar tegen de ongegrondverklaring van dit bezwaar zijn geen rechtsmiddelen ingediend.
4. Op 7 december 2020 heeft de staatssecretaris opnieuw een aanvraag van referent ten behoeve van eiseressen ontvangen. In het primaire besluit van 22 april 2021 heeft de staatssecretaris deze aanvraag afgewezen. Het besluit op bezwaar van 3 november 2021 heeft niet tot een andere uitkomst geleid. Daarop hebben eiseressen beroep ingesteld.
5. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraak van 25 april 2022 onder meer geoordeeld dat:
“de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen gezinsleven kan worden aangenomen tussen eiseressen en referent. Niet is gebleken dan wel aangetoond dat eiseressen de meerderjarige biologische kinderen zijn van referent. Evenmin is aangetoond dan wel gebleken dat eiseressen de pleegkinderen zijn van referent en feitelijk tot zijn gezin behoorden voor zijn vertrek naar Nederland. Dit laatste is in rechte vast komen te staan met de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 20 november 2017, waarmee vast is komen te staan dat referent eiseressen eerder als zijn pleegzussen heeft beschouwd. Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die hieraan thans kunnen afdoen. Ter zitting is naar voren gebracht dat bij de aanvragen paspoorten van eiseressen zijn overgelegd, waaruit zou blijken dat referent de juridische vader is van eiseressen omdat zij dezelfde naamketen zouden hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is, mochten er op paspoorten van eiseressen een naamketen staan die overeen komt met de naam van referent, met deze enkele stelling niet aangetoond dat referent de vader is van eiseressen, althans dat tussen hen gezinsleven moet worden aangenomen. De bij de stukken van 7 juni 2021 overlegde foto’s en whatsapp berichten maken het oordeel van de rechtbank dat geen gezinsleven kan worden aangenomen tussen eiseressen en referent niet anders.”
6. Eiseressen zijn tegen de uitspraak van deze rechtbank in hoger beroep gegaan. In haar uitspraak van 8 december 2022 verklaard de Afdeling het hoger beroep gegrond omdat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris ten onrechte in het kader van artikel 8 van het EVRM geen belangenafweging heeft verricht.
7. Op 4 mei 2023 heeft de staatssecretaris referent alsnog de gelegenheid gegeven om het bezwaar mondeling toe te lichten.
Bestreden besluit
8. Bij besluit van 30 juni 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Volgens de staatssecretaris kan het beroep op het jongvolwassenbeleid niet slagen omdat referent niet de biologische vader van eiseressen is en zij evenmin als zijn pleegkinderen kunnen worden aangemerkt. Voorts kan uit de overgelegde stukken en afgelegde verklaringen ook niet worden opgemaakt dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie die zou kunnen maken dat er tussen meerderjarigen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Daarbij voldoet referent volgens de staatssecretaris evenmin aan het middelenvereiste. Ook ziet de staatsecretaris geen aanleiding om op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) af te wijken van de beleidsregels, omdat de gestelde huidige verblijfplaats van eiseressen en de omstandigheden waarin zij verkeren op geen enkele wijze zijn onderbouwd. Ten aanzien van de in het kader van artikel 8 EVRM te verrichten belangenafweging komt de staatssecretaris tot de conclusie dat deze in het nadeel van eiseressen uitvalt.
Gronden
9. Eiseressen kunnen zich niet vinden in het bestreden besluit en hebben in beroep aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing acht. De verwijzing van de staatssecretaris naar de uitspraak van 2 mei 2017, waarin zou zijn geoordeeld dat eiseressen als pleegzussen kunnen worden aangemerkt, is niet terecht omdat de Afdeling in haar uitspraak van 8 december 2022 het hoger beroep tegen de uitspraak van 25 april 2022 gegrond heeft verklaard wat zij niet gedaan zou hebben indien zij het oordeel was geweest dat er geen sprake is van gezinsleven. Eiseressen bestrijden voorts dat er geen sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Referent heeft eiseressen inderdaad sinds 2006 niet meer gezien maar doet er alles aan om hen naar Nederland te krijgen. Hij heeft veel contact met hen en stuurt hen geld. Zonder dat zouden eiseressen niet kunnen overleven. Hij houdt geen geld over om hen te bezoeken hoewel hij dat heel graag zou willen. Tijdens de hoorzitting is toegelicht dat eiseressen zichzelf niet staande kunnen houden nu zij in een vluchtelingenkamp wonen waar ze niet kunnen werken of studeren. Door alles wat ze hebben meegemaakt zijn zij bovendien getraumatiseerd en kwetsbaar. Daarbij is onredelijk om van referent te verlangen dat hij betalingsbewijzen overlegd van voor november 2020. Eerder stukken zijn niet bewaard gebleven en referent wist, gezien zijn laaggeletterdheid, ook niet hoe hij ze moest bewaren. Voorts stelt de staatssecretaris dat uit de Whatsapp-berichten kan worden afgeleid dat eiseressen naar school gaan. Dat klopt inderdaad maar referent heeft aangegeven dat eiseressen niet kunnen studeren als ze de school hebben afgemaakt. Ze hebben geen toekomst in het vluchtelingenkamp. Het feit dat eiseressen getraumatiseerd zijn kan niet met stukken onderbouwd worden omdat er voor hen geen behandeling mogelijk is. Zij hebben in hun leven veel traumatiserende gebeurtenissen meegemaakt maar door de moeilijke omstandigheden waarin zij zich bevinden, valt dit niet te onderbouwen. De staatssecretaris stelt dan ook ten onrechte dat eiseressen alleen financieel afhankelijk zijn van referent. Hij staat hen met raad en daad bij en zij bellen vaak. Zonder hem staan ze er in de levensgevaarlijke omstandigheden waarin zij verkeren alleen voor. Referent heeft moeite met het leren van de Nederlandse taal maar doet er desondanks alles aan om te werken. Hij pakt alles aan om maar niet afhankelijk te zijn van een uitkering en zoveel mogelijk geld op te kunnen sturen naar zijn kinderen. Desondanks voldoet hij niet aan het beleid maar dit beleid houdt ten onrechte geen rekening met de bijzondere omstandigheden van referent. Dit is in strijd met artikel 8 van het EVRM. Ook is ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 4:84 Awb. Voor de Afdeling vormde de omstandigheid dat referent strikt genomen niet voldoet aan het middelenvereiste geen reden om het hoger beroep niet gegrond te verklaren. In de in het kader van artikel 8 EVRM uitgevoerde belangenafweging worden ten onrechte alleen de belangen die in het voordeel van de Nederlandse staat en in het nadeel van eiseressen zijn genoemd.
Beoordeling
Familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM
10. Op grond van paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) geldt dat gezinsleven met meerderjarige kinderen in beginsel alleen wordt aangenomen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than normal emotional ties’). Paragraaf B7/3.8.1 formuleert een uitzondering op deze hoofdregel, het zogenaamde jongvolwassenenbeleid. Uit dit beleid volgt dat de staatssecretaris familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aanneemt tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind, jongvolwassen is, met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft, niet in zijn eigen onderhoud voorziet en geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
11. De rechtbank stelt vast dat deze rechtbank en zittingsplaats in haar uitspraak van 1 mei 2017 heeft geoordeeld dat er tussen eiseressen en referent geen sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, omdat niet is aangetoond dat eiseressen de (pleeg)kinderen van referent zijn en voor zijn vertrek feitelijk hebben behoord tot zijn gezin. In haar uitspraak van 20 november 2017 heeft de Afdeling deze uitspraak bevestigd. Het standpunt van eiseressen dat de staatssecretaris gezien de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2022 niet langer kan verwijzen naar de uitspraak van de rechtbank van 1 mei 2017 volgt de rechtbank niet. De uitspraak van de rechtbank van 1 mei 2017 staat met de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2017 in rechte vast en bovendien heeft de Afdeling heeft in haar uitspraak van 8 december 2022 de uitspraak van de rechtbank vernietigd omdat de rechtbank had miskent dat de staatssecretaris ten onrechte in het kader van artikel 8 van het EVRM geen belangenafweging had verricht zonder zich daarbij uit te laten over de mogelijkheid van het al of niet bestaan van familie- of gezinsleven. Voorts is de rechtbank van oordeel dat er sindsdien geen omstandigheden zijn aangevoerd of stukken zijn ingebracht die tot een ander oordeel aanleiding geven. Voor zover eiseressen in dit verband een beroep doen op de overgelegde paspoorten volgt de rechtbank de staatssecretaris in het standpunt dat deze eerder meer vragen oproepen dan duidelijkheid verschaffen nu de naamketen in deze paspoorten erop zou moeten wijzen dat referent de vader van eiseressen is terwijl in deze procedure wordt aangevoerd dat zij zijn pleegdochters zijn. Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat het jongvolwassenenbeleid niet op eiseressen van toepassing is.
12. Nu eiseressen niet onder het jongvolwassenenbeleid vallen, moet de rechtbank beoordelen of de staatssecretaris op goede gronden heeft vastgesteld dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseressen en referent. Ingevolge werkinstructie 2020/16 betrekt de staatssecretaris bij de beoordeling of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie de eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst.
12.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit niet ten onrechte geconcludeerd dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseressen en referent. Daarbij heeft de staatssecretaris van belang mogen achten dat referent reeds in 2006 Somalië verlaten heeft. Tot die tijd woonde hij weliswaar in hetzelfde gezin als eiseressen (eiseressen waren toen ongeveer 8 en 9 jaar oud) maar was het, volgens zijn verklaringen, zijn moeder die de zorg voor hen droeg. Ten aanzien van de mate van financiële afhankelijkheid heeft de staatssecretaris niet ten onrechte opgemerkt dat uit de overgelegde geldovermakingen weliswaar blijkt dat referent sinds november 2020 met regelmaat geld overmaakt naar eiseressen maar dat niet wordt ingezien waarom referent, als hij stelt altijd voor eiseressen gezorgd te hebben, geen bewijzen kan overleggen van voor november 2020. Dat zijn laaggeletterdheid eraan in de weg heeft gestaan om eerdere bewijzen te bewaren, heeft de staatssecretaris niet hoeven volgen. Daarbij toont de omstandigheid dat referent geld overmaakt nog niet aan dat er ook daadwerkelijk sprake is van financiële afhankelijkheid. Dat er sprake is van een grote mate van emotionele afhankelijkheid heeft de staatssecretaris niet aangetoond hoeven achten. De overgelegde foto’s en Whatsapp-berichten geven daar onvoldoende blijk van. Bovendien wijst de staatssecretaris er niet ten onrechte op dat het overgelegde overzicht van de Whatsapp-berichten pas begint in augustus 2022, in het begin veel hiaten vertoond en dat de inhoud niet altijd lijkt te stroken met de verklaringen van referent gedaan tijdens de hoorzitting. Hij heeft aangegeven dat eiseressen niet kunnen leren of een studie kunnen volgen terwijl in de berichten wordt gesproken over het afmaken van het schooljaar en de afgifte van een diploma. Afgezien daarvan acht de rechtbank het alleszins voorstelbaar dat eiseressen door een mogelijk verblijf in een vluchtelingenkamp erg in hun toekomstmogelijkheden worden beperkt maar dat maakt niet dat er sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid van referent. Dat het psychisch niet goed zou gaan met eiseressen is evenmin onderbouwd of nader geconcretiseerd. Uit de afgelegde verklaringen en overgelegde stukken maakt de staatssecretaris terecht op dat de zorg en ondersteuning die eiser biedt vooral bestaat uit financiële ondersteuning en dat eerst vanaf november 2020. Ook de verdere verklaringen van referent en hetgeen is overgelegd wijzen niet op een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De staatsecretaris heeft zich derhalve op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie die maakt dat gesproken kan worden van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
Middelenvereiste
13. De rechtbank constateert dat eiseressen geen gronden hebben aangevoerd tegen het standpunt van de staatssecretaris dat niet wordt voldaan aan het middelenvereiste. Voor zover eiseressen hebben willen beweren dat met de gegrondverklaring van het hoger beroep in haar uitspraak van 8 december 2022 de Afdeling heeft willen aangeven dat deze omstandigheid niet in de weg hoeft te staan aan vergunningverlening hecht de rechtbank eraan nogmaals op te merken dat de Afdeling in de betreffende uitspraak uitsluitend heeft geconstateerd dat de in het kader van artikel 8 EVRM te verrichten belangenafweging ten onrechte achterwege was gelaten wat aanleiding was om de uitspraak van de rechtbank van
25 april 2022 te vernietigen.
Artikel 4:84 Awb
14. De rechtbank is voorts van oordeel dat de staatssecretaris geen aanleiding heeft hoeven zien om op grond van artikel 4:84 van de Awb de aanvraag van eiseressen als nog in te willigen. De rechtbank kan in dit verband de redenatie van de staatssecretaris in het bestreden besluit volgen dat de omstandigheid dat eiseressen in een vluchtelingenkamp in Oeganda verblijven en de beperkingen en problemen die dat verblijf voor hen tot gevolg heeft niet zijn onderbouwd. In de omstandigheid dat referent al vanaf 2014 alles doet wat binnen zijn mogelijkheden ligt om eiseressen naar Nederland te laten overkomen maar vanwege zijn laaggeletterdheid en problemen met de Nederlandse taal niet aan het middelenvereiste kan voldoen, heeft de staatssecretaris evenmin aanleiding hoeven zien.
Belangenafweging
15. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen [5] , verplicht artikel 8 van het EVRM de staatssecretaris ertoe om alle relevante gegevens en belangen van het individuele geval kenbaar af te wegen tegen het algemene belang van het economisch welzijn van de Nederlandse staat. De rechter moet toetsen of de staatssecretaris dit heeft gedaan en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een "fair balance" tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend moet zijn. [6]
15.1.
De staatssecretaris heeft in onderhavige zaak bij deze belangenafweging betrokken dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseressen en referent bestaat, de band tussen eiseressen en referent niet sterk te noemen is, het gaat om een eerste toelating, de identiteit van eiseressen onvoldoende is aangetoond, referent onvoldoende inkomen heeft om de kosten van het levensonderhoud van zijn gezin en eiseressen te kunnen betalen, er geen sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen, het contact tussen eiseressen en referent kan worden voortgezet zoals dit nu gebeurt en de banden die eiseressen hebben met Somalië sterk zijn terwijl zij geen banden hebben met Nederland. Alle omstandigheden in samenhang beoordelend weegt, volgens de staatssecretaris, het belang van de Nederlandse overheid zwaarder dan dat van eiseressen en referent. Uit de gronden van beroep, alsook het gehoor bij de ambtelijke commissie komt duidelijk de wens van referent naar voren om eiseressen naar Nederland te laten overkomen. Artikel 8 van het EVRM schept hier, onder de gegeven omstandigheden, echter geen positieve verplichting toe. De staatssecretaris heeft de betrokken belangen meegenomen en deugdelijk gemotiveerd waarom deze afweging is gemaakt. Eiseressen hebben geen gronden aangevoerd die kunnen afdoen aan deze motivering.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C.J. Lindeijer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier is buiten staat
rechter
deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.AWB 21/6935
2.Zaaknummer 202203125/1/V3
3.AWB 16/25729 en AWB 16/25730
4.Zaaknummer 201704432/1/V1